ECLI:NL:RVS:2024:1535
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep en verzoek om voorlopige voorziening in asielzaak tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 12 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. F. van Dijk, hoger beroep hebben ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had op 15 februari 2024 de beroepen van de vreemdelingen ongegrond verklaard, nadat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 15 december 2023 hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling had genomen. De vreemdelingen, waaronder minderjarige kinderen, hebben verzocht om een voorlopige voorziening in afwachting van de uitkomst van het hoger beroep.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechter heeft vastgesteld dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming in het algemeen beantwoord moeten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter heeft ook verwezen naar een eerdere uitspraak van de Afdeling, waarin een vergelijkbare rechtsvraag is behandeld.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris is niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 12 april 2024.