ECLI:NL:RVS:2024:1536

Raad van State

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
12 april 2024
Zaaknummer
202401405/1/V3 en 202401405/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel

Op 10 april 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 27 februari 2024, waarin het beroep van een vreemdeling tegen het besluit van de staatssecretaris om zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling te nemen, gegrond werd verklaard. De rechtbank had bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen met inachtneming van haar uitspraak.

De staatssecretaris had in zijn hoger beroep een rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije opgeworpen. De Afdeling heeft deze vraag beantwoord in haar eerdere uitspraak van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, en geconcludeerd dat de grief van de staatssecretaris slaagt. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

De Afdeling heeft vervolgens het beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris geen aanleiding had om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening, ondanks de omstandigheid dat de vreemdeling een broer in Nederland heeft. De overige beroepsgronden van de vreemdeling zijn van algemene aard en zijn al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard, en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

De uitspraak is openbaar uitgesproken op 10 april 2024, en de voorzieningenrechter heeft de beslissing als volgt geformuleerd: het hoger beroep is gegrond, de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, het beroep is ongegrond en het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen.

Uitspraak

202401405/1/V3 en 202401405/2/V3.
Datum uitspraak: 10 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 27 februari 2024 in zaak nr. NL23.40450 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 27 december 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 27 februari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, advocaat te Amersfoort, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De Afdeling heeft de door de staatssecretaris in zijn enige grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, beantwoord in haar uitspraak van 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870. De overwegingen in die uitspraak zijn ook hier van toepassing. Hieruit vloeit voort dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De Afdeling beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en beroepsgronden waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
3.       In de gestelde omstandigheid dat de vreemdeling een broer heeft die in Nederland woont, heeft de staatssecretaris geen aanleiding hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De andere omstandigheden waar de vreemdeling in het kader van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening op wijst zijn van algemene aard en heeft de staatssecretaris al voldoende betrokken in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond faalt.
4.       Het beroep is ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 27 februari 2024 in zaak nr. NL23.40450;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Van Breda
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024
18-1073