ECLI:NL:RVS:2024:1547

Raad van State

Datum uitspraak
15 april 2024
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
202301851/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 15 maart 2023 het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk heeft verklaard. De vreemdeling had op 6 juli 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had pas op 16 juni 2023 een besluit genomen. Dit besluit kwam tegemoet aan de aanvraag van de vreemdeling, waardoor hij het doel van de procedure had bereikt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien zijn aanvraag inmiddels was ingewilligd.

De Afdeling overwoog dat de staatssecretaris de beslistermijn rechtmatig had verlengd en dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard. De beslissing werd genomen door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De uitspraak vond plaats in het openbaar op 15 april 2024.

Uitspraak

202301851/1/V1.
Datum uitspraak: 15 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 15 maart 2023 in zaak nr. NL23.3615 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 15 maart 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 16 juni 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit, had de staatssecretaris nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 6 juli 2022. Dat heeft de staatssecretaris bij het besluit van 16 juni 2023 wel gedaan. Met het door de staatssecretaris nemen van dit besluit heeft de vreemdeling het doel van deze procedure bereikt. Hij heeft geen belang bij de beoordeling van het hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De staatssecretaris heeft binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. De staatssecretaris hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
Besluit 16 juni 2023
3.       De staatssecretaris is in het besluit van 16 juni 2023 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft desgevraagd niet laten weten het niet eens te zijn met dit besluit. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2024
574-966