ECLI:NL:RVS:2024:1648

Raad van State

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
202200996/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. den Heyer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake verblijfsvergunning asiel voor vreemdeling

Op 21 januari 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd buiten behandeling gesteld. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch. Op 8 februari 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag moet nemen met inachtneming van de uitspraak. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld.

In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State de rechtsvragen over het nemen van een asielbesluit zonder terugkeerbesluit behandeld. De Afdeling heeft geoordeeld dat de Terugkeerrichtlijn niet in de weg staat aan het nemen van een terugkeerbesluit na het asielbesluit, mits er voldoende tijd is voor onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer. De staatssecretaris heeft een geldige reden gegeven voor het niet uitvoeren van dit onderzoek tijdens de asielprocedure, omdat de vreemdeling niet op het nader gehoor is verschenen.

De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024.

Uitspraak

202200996/1/V3.
Datum uitspraak: 19 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's­Hertogenbosch, van 8 februari 2022 in zaak nr. NL22.1125 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 21 januari 2022 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, buiten behandeling gesteld.
Bij uitspraak van 8 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. P.A. Blaas, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De in de grieven opgeworpen rechtsvragen over het nemen van een asielbesluit zonder terugkeerbesluit in verband met een nog te verrichten onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer van de
niet-begeleide minderjarige vreemdeling, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1530, onder 14 tot en met 19.3, beantwoord. Uit die overwegingen volgt dat de Terugkeerrichtlijn er niet aan in de weg staat dat pas na het nemen van het asielbesluit een terugkeerbesluit wordt genomen en dat artikel 45, eerste lid, van de Vw 2000 gedeeltelijk buiten toepassing kan worden gelaten, wanneer de staatssecretaris meer tijd nodig heeft om het onderzoek naar adequate opvang in het land van terugkeer af te ronden. Door erop te wijzen dat de vreemdeling niet op het nader gehoor is verschenen, heeft de staatssecretaris een geldige reden gegeven voor het feit dat hij het onderzoek naar adequate opvang niet tijdens de asielprocedure heeft kunnen uitvoeren.
De grieven slagen.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
3.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch, van 8 februari 2022 in zaak nr. NL22.1125;
III.      verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W.M. Vos, griffier.
w.g. Den Heyer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Vos
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 april 2024
644-1058