In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, tegen de buiten behandeling stelling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 16 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister heeft deze aanvraag op 21 juni 2024 buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 18 juli 2024, maar zowel eiser als de gemachtigde van de minister zijn niet verschenen. De zitting is uitgesteld naar 25 juli 2024, waar de gemachtigde van de minister wel aanwezig was.
De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag van eiser buiten behandeling heeft gesteld op basis van artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet is verschenen bij een gehoor en niet heeft aangetoond dat dit niet aan hem toe te rekenen is. Eiser stelt dat hij Syrische nationaliteit heeft en dat hij bij terugkeer naar Syrië een risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen adequate opvang in Syrië is voor eiser, en dat de minister ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het terugkeerbesluit en wijst erop dat de minister opnieuw moet beoordelen of er adequate opvang voor eiser in Syrië is. Eiser krijgt zijn proceskosten vergoed, die bedragen € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.