ECLI:NL:RBDHA:2024:12482

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.26237
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de buiten behandeling stelling van een asielaanvraag van een niet-begeleide minderjarige vreemdeling

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een niet-begeleide minderjarige vreemdeling, tegen de buiten behandeling stelling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 16 april 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar de minister heeft deze aanvraag op 21 juni 2024 buiten behandeling gesteld. De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor een zitting op 18 juli 2024, maar zowel eiser als de gemachtigde van de minister zijn niet verschenen. De zitting is uitgesteld naar 25 juli 2024, waar de gemachtigde van de minister wel aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de minister de asielaanvraag van eiser buiten behandeling heeft gesteld op basis van artikel 30c van de Vreemdelingenwet 2000, omdat eiser niet is verschenen bij een gehoor en niet heeft aangetoond dat dit niet aan hem toe te rekenen is. Eiser stelt dat hij Syrische nationaliteit heeft en dat hij bij terugkeer naar Syrië een risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd dat er geen adequate opvang in Syrië is voor eiser, en dat de minister ten onrechte een terugkeerbesluit heeft opgelegd.

De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het terugkeerbesluit en wijst erop dat de minister opnieuw moet beoordelen of er adequate opvang voor eiser in Syrië is. Eiser krijgt zijn proceskosten vergoed, die bedragen € 875,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.26237

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,V-nummer: [nummer],

(gemachtigde: mr. D. de Vries),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de buiten behandeling stelling van zijn asielaanvraag. Hij heeft op 16 april 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 juni 2024 deze aanvraag buiten behandeling gesteld.
1.1.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor de behandeling van het beroep op de zitting van 18 juli 2024. Eiser en zijn gemachtigde hebben medegedeeld niet op de zitting te zullen verschijnen. Ook heeft de gemachtigde van de minister zich afgemeld wegens capaciteitsproblemen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling uitgesteld en partijen uitgenodigd voor de behandeling op zitting van 25 juli 2024. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de buiten behandeling stelling van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het bestreden besluit
4. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en is geboren op [geboortedatum]. Hij heeft op 16 april 2023 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
5. De minister heeft de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is opgenomen dat de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld wanneer:

a. de vreemdeling heeft nagelaten te antwoorden op verzoeken om informatie te verstrekken die van wezenlijk belang is voor zijn aanvraag;
b. de vreemdeling niet is verschenen bij een gehoor en hij niet binnen een termijn van twee weken heeft aangetoond dat dit niet aan hem is toe te rekenen;
…”.
6. De minister heeft er daarbij op gewezen dat eiser tot tweemaal toe niet op zijn nader gehoor is verschenen. Daarnaast heeft eiser een aanmeldgehoor gestaakt, omdat eiser boos werd en naar huis wilde.
Algemene verwijzing naar de zienswijze
7. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat al hetgeen in de zienswijze is aangevoerd als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, overweegt de rechtbank dat dit onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waarop de rechtbank dient in
te gaan. De minister is in het bestreden besluit immers ingegaan op de zienswijze
van eiser. Daarom zal de rechtbank uitsluitend ingaan op wat eiser in beroep concreet heeft
aangevoerd.
Terugkeer naar Syrië
8. Eiser stelt dat de minister enkel op basis van zijn Syrische afkomst al over diende te gaan op een inhoudelijke beoordeling, omdat eiser bij terugkeer naar Syrië een risico loopt op behandeling als bedoeld in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9. De rechtbank begrijpt eisers betoog zo dat hij stelt dat aan de omstandigheid dat hij in de bestuurlijke fase niet volledig is geweest, gelet op het Bahaddar-arrest, voorbij moet worden gegaan. [1] De rechtbank stelt vast dat de asielaanvraag van eiser buiten behandeling is gesteld, omdat hij tot tweemaal toe niet is verschenen op zijn nader gehoord. De rechtbank volgt het door de minister op de zitting ingenomen standpunt dat nu eiser de omstandigheden die hij aan zijn asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd niet heeft aangevuld, het de minister onmogelijk wordt gemaakt om te beoordelen of sprake is van (bijzondere feiten en omstandigheden voor) een risico op een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer. [2] Verder overweegt de rechtbank dat de minister erop heeft mogen wijzen dat er twijfels zijn over de herkomst van eiser uit Syrië en dat ook als eiser uit Syrië afkomstig is er nog aan het landgebonden beleid van Syrië getoetst moet worden. Doordat eiser niet op zijn nader gehoren is verschenen is er daarom voor de minister onvoldoende informatie om te beoordelen of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen. Van onzorgvuldige besluitvorming is daarom geen sprake. Indien eiser van mening is dat hij bij terugkeer een risico loopt op vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag dan wel dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM staat het hem vrij om een nieuwe, volledige asielaanvraag in te dienen.
Het terugkeerbesluit
10. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de informatie uit de gehoren onvoldoende concreet was om te concluderen dat er adequate opvang in Syrië aanwezig is voor eiser. Nader onderzoek door DT&V was daar volgens de minister voor nodig. Omdat eiser het onderzoek naar adequate opvang heeft gefrustreerd, door niet op de nader gehoren te verschijnen, kon het onderzoek door DT&V niet worden gedaan. De minister komt tot de conclusie dat eiser niet in aanmerking komt voor een buitenschuld vergunning voor niet-begeleide minderjarige vreemdelingen. Dit betekent ook dat de minister aan eiser een terugkeerbesluit heeft opgelegd.
10. Eiser kan zich niet vinden in het opleggen van een terugkeerbesluit. Eiser stelt - samengevat - dat sprake is van een onzorgvuldige besluitvorming en onvoldoende motivering. Eiser verwijst daarbij onder meer naar het informatiebericht 2022/74 ‘beslissen op Amv zaken na Afdelingsuitspraken op 8 juni 2022’.
10. De rechtbank overweegt dat uit het arrest TQ [3] van 14 januari 2021 volgt dat er geen terugkeerverplichting mag worden opgelegd zonder dat de autoriteiten zich ervan hebben overtuigd dat adequate opvang voor de minderjarige aanwezig is. In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022 [4] is het toetsingskader uiteengezet voor zaken van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen en het onderzoek naar de opvangmogelijkheden in het land van herkomst.
12.1.
De Afdeling benoemt in de uitspraak van 8 juni 2022 drie denkbare situaties. Die komen - samengevat - op het volgende neer. De situatie (1) dat een niet-begeleide minderjarige niet in aanmerking komt voor een asielstatus en de minister zich ervan heeft kunnen overtuigen op basis van de beschikbare informatie dat er voor de minderjarige adequate opvang is in het land van herkomst. De situatie (2) dat een niet-begeleide minderjarige niet in aanmerking komt voor een asielstatus en de minister uit de beschikbare informatie kan opmaken dat er geen adequate opvang is voor de minderjarige in het land van herkomst. De situatie (3) dat de niet-begeleide minderjarige niet in aanmerking komt voor een asielstatus, maar de minister nog niet heeft kunnen vaststellen of er adequate opvang voor de minderjarige aanwezig is. [5]
12.2.
De rechtbank overweegt dat in dit geval sprake is van de derde situatie. De minister onderkent dit ook in het bestreden besluit, door aan te geven dat nader onderzoek naar de adequate opvang in Syrië nodig is. De minister stelt zich echter vervolgens op het standpunt dat een onderzoek naar deze adequate opvang door eiser zelf is gefrustreerd door niet op zijn nader gehoor te verschijnen.
12.3.
De rechtbank vindt dat de minister in dit geval onvoldoende heeft gemotiveerd dat afgezien had mogen worden van nader onderzoek naar de adequate opvang door DT&V. Zo heeft de minister op de zitting niet kunnen aangeven wat maakt dat het niet verschijnen op het nader gehoor maakt dat DT&V geen nader onderzoek zou kunnen doen. Verder overweegt de rechtbank dat de minister in dit geval pas een terugkeerbesluit mag nemen als hij zich ervan heeft overtuigd dat adequate opvang aanwezig is. [6] De verwijzing van de minister op de zitting naar de uitspraak van de Afdeling van 19 april 2024, maakt dit niet anders. [7] De rechtbank overweegt dat dit geen vergelijkbare zaken betreffen. In de zaak die aan de Afdeling ter beoordeling voorlag was namelijk nog geen terugkeerbesluit aan de niet-begeleide minderjarige opgelegd en deed DT&V nog nader onderzoek naar de adequate opvang. Ook de verwijzing van de minister naar het kopje ‘MOB’ in het (inmiddels bijgewerkte) informatiebericht 2023/41 ‘beslissen op amv zaken na Afdelingsuitspraken van 8 juni 2022 (actualisering)’, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwing om af te zien van nader onderzoek. Weliswaar staat in dit informatiebericht dat als een minderjarige met onbekende bestemming vertrekt geen buitenschuldvergunning wordt verleend door de minister en een terugkeerbesluit wordt opgelegd, maar eiser is niet met onbekende bestemming vertrokken. Ook ziet de rechtbank niet in dat de situatie van eiser daarmee gelijk te stellen is. Zoals de gemachtigde van de minister op de zitting ook heeft erkend, wordt in het informatiebericht geen melding gemaakt van hoe de minister omgaat met nader onderzoek wanneer een asielaanvraag buiten behandeling wordt gesteld.
12.4.
De rechtbank concludeert gelet op het voorgaande dat sprake is van een motiveringsgebrek en een zorgvuldigheidsgebrek.
Conclusie en gevolgen
13. De minister heeft ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd. Het beroep is gegrond. Omdat het op de weg van de minister ligt om alsnog te beoordelen of een terugkeerbesluit wordt opgelegd waarbij nader onderzoek dient te worden verricht naar de adequate opvang van eiser in Syrië, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten. Ten overvloede wijst de rechtbank erop dat eiser inmiddels meerderjarig is. De rechtbank merkt op dat dit niet betekent dat de minister, mocht hij opnieuw een terugkeerbesluit willen opleggen, kan volstaan met de enkele vaststelling dat eiser nu meerderjarig is. [8] De rechtbank zal daarom het bestreden besluit, voor zover het het terugkeerbesluit betreft vernietigen. Eiser krijgt zijn proceskosten vergoed. Deze vergoeding bedraagt € 875,- (1 punt voor het beroepschrift, met een waarde van € 875,- per punt en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover het het terugkeerbesluit betreft;
  • veroordeelt de minister in de door eiser gemaakte proceskosten van € 875.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. Tijnagel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), 19 februari 1998, Bahaddar tegen Nederland, (ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494).
2.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juni 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1389) en 22 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1664), r.o. 14.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 14 januari 2021, TQ (ECLI:EU:C:2021:9).
8.ECLI:NL:RVS:2022:1530, r.o. 22 en 26.