ECLI:NL:RVS:2024:1753
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 29 maart 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 1 mei 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had pas op 3 juli 2023 een besluit genomen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij zijn beroep, omdat de staatssecretaris inmiddels had besloten op de aanvraag.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling overwoog dat de staatssecretaris rechtmatig de beslistermijn had verlengd en dat hij binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit had genomen. De vreemdeling had niet aangegeven dat hij zich niet kon verenigen met het besluit van de staatssecretaris, waardoor er geen beroep van rechtswege was ontstaan. De Afdeling concludeerde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden, aangezien de staatssecretaris volledig aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoet was gekomen.
De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 april 2024.