ECLI:NL:RVS:2024:1753

Raad van State

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
26 april 2024
Zaaknummer
202302013/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel

In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 29 maart 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 1 mei 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had pas op 3 juli 2023 een besluit genomen. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling geen belang had bij zijn beroep, omdat de staatssecretaris inmiddels had besloten op de aanvraag.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard. De Afdeling overwoog dat de staatssecretaris rechtmatig de beslistermijn had verlengd en dat hij binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit had genomen. De vreemdeling had niet aangegeven dat hij zich niet kon verenigen met het besluit van de staatssecretaris, waardoor er geen beroep van rechtswege was ontstaan. De Afdeling concludeerde dat er geen proceskosten vergoed hoefden te worden, aangezien de staatssecretaris volledig aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoet was gekomen.

De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 april 2024.

Uitspraak

202302013/1/V1.
Datum uitspraak: 26 april 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2023 in zaak nr. NL23.3618 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 29 maart 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. D. de Vries, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 3 juli 2023 heeft de staatssecretaris de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1.       Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van het besluit, had de staatssecretaris nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 1 mei 2022. Dat heeft de staatssecretaris bij besluit van 3 juli 2023 wel gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2.       Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De staatssecretaris heeft binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. De staatssecretaris hoeft daarom geen proceskosten te vergoeden.
Besluit 3 juli 2023
3.       De staatssecretaris is in het besluit van 3 juli 2023 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft desgevraagd niet meegedeeld dat hij zich niet met dat besluit kan verenigen. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, ontstaan waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2024
574-966