202400829/1/A2.
Datum uitspraak: 1 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
appellant,
en
het college van bestuur van de Stichting ROC Summa College (hierna: het college),
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 1 december 2023 heeft de directeur, namens het college, [appellant] verwijderd van de opleiding Software Development en hem per 4 december 2023 de toegang ontzegd tot het onderwijs en de faciliteiten van het Summa College (hierna: Summa).
Bij beslissing van 31 januari 2024 heeft het college het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en het college hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2024, waar het college, vertegenwoordigd door [gemachtigden], is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Op 20 november 2023 heeft het college aan [appellant] het voornemen meegedeeld om hem te verwijderen van de opleiding Software Development bij het Summa. Hij is vervolgens tot en met 27 november 2023 in de gelegenheid gesteld om te reageren op het voornemen. Op 28 november 2023 heeft [appellant] via het klachtenformulier van Summa aangegeven het niet eens te zijn met het voornemen om hem te verwijderen van de opleiding. Bij de beslissing van 1 december 2023 heeft het college definitief besloten om [appellant] van de opleiding te verwijderen. Op 19 januari 2024 heeft [appellant] de klachtencommissie verzocht om zijn klacht van 28 november 2023 door te sturen naar de Geschillenadviescommissie (hierna: de GAC). De GAC heeft vervolgens op 19 januari 2024 de klacht van [appellant] in ontvangst genomen als bezwaar en dit aan hem bevestigd. [appellant] is er vervolgens op gewezen dat de bezwaartermijn is overschreden. Hij is in gelegenheid gesteld om uiterlijk op 25 januari 2024 aan te voeren of hij een bijzondere reden heeft die mogelijk tot een verschoonbare termijnoverschrijding heeft geleid. Op 19 januari 2024 heeft [appellant] aangegeven dat hij op 28 november 2023 al bezwaar heeft gemaakt en dat het besluit om hem te verwijderen effectief al op 14 november 2023 was genomen, alleen pas op 1 december 2023 officieel is bekendgemaakt.
Bestreden besluit
2. Bij de beslissing van 31 januari 2024 heeft het college besloten om het bezwaar van [appellant], in overeenstemming met het advies van de GAC, niet-ontvankelijk te verklaren. Het college heeft de klacht van [appellant] van 28 november 2023 opgevat als een reactie op het voornemen tot verwijdering van 20 november 2023. In de beslissing heeft het college geoordeeld dat er geen sprake was van een prematuur bezwaar, omdat er op 28 november 2023 nog geen besluit tot verwijdering was genomen en [appellant] dit redelijkerwijs ook niet heeft kunnen menen. Hij is er in de brief van 20 november 2023 op gewezen dat er slechts een voornemen was tot verwijdering en in de brief staat dat er uiterlijk 4 december 2023 een definitief besluit over de verwijdering en uitschrijving bij de opleiding Software Development zal worden genomen. Het college heeft ook geoordeeld dat er geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding, omdat het enkel wachten van [appellant] op een reactie op zijn klacht van 28 november 2023 daarvoor onvoldoende is en hij in de beslissing van 1 december 2023 erop is gewezen dat tegen die beslissing bezwaar kon worden gemaakt en op welke wijze.
Beroep bij de Afdeling
3. In het beroep stelt [appellant] onder meer dat hij per 14 november 2023 ter plaatse is verwijderd, omdat hij een examen weigerde te maken en dat hij daarover op 28 november 2023 een klacht heeft ingediend. Ook stelt hij dat de directeur in de beslissing van 1 december 2023 heeft aangegeven dat zij het bezwaar in overweging heeft genomen, maar dat de bezwaren volgens haar geen nieuwe argumenten bevatten. [appellant] stelt op 18 januari 2024 het Summa eraan te hebben herinnerd om het bezwaar door te sturen naar de GAC. Dat hij te laat is geweest met het indienen van zijn bezwaarschrift is volgens [appellant] dan ook onjuist.
3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat [appellant] in beroep geen nieuwe argumenten of feiten heeft aangevoerd die de beslissing van 31 januari 2024 anders maken en het college verwijst opnieuw naar het overgenomen advies van de GAC voor de grondslag van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.
Beoordeling van het beroep bij de Afdeling
Prematuur bezwaar
4. Het college heeft het betoog van [appellant] over zijn klacht van 28 november 2023 aangemerkt als een beroep op artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), waaruit volgt dat niet-ontvankelijkverklaring van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege kan blijven indien het besluit ten tijde van de indiening (a) wel reeds tot stand was gekomen of (b) nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was. De Afdeling is met het college van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van is en overweegt daartoe als volgt.
De klacht van 28 november 2023 is ingediend vóór het tot stand komen van het besluit van 1 december 2023. Het college heeft [appellant] bij brief van 20 november 2023 erop gewezen dat er een voornemen is om hem te verwijderen van de opleiding en dat hij daarop nog kon reageren. Dat betekent dat de beslissing om [appellant] definitief te verwijderen nog niet was genomen. [appellant] heeft ook redelijkerwijs niet kunnen menen dat de beslissing al was genomen. Uit de mailwisseling tussen de directeur en [appellant] die voorafging aan het definitieve verwijderingsbesluit, blijkt dat [appellant] ervan op de hoogte was dat het toen nog om een voorgenomen verwijderingsbesluit ging, dat het definitieve besluit nog genomen moest worden en dat hij daartegen bezwaar kon maken bij de GAC. De Afdeling neemt daarbij ook in overweging dat het Summa College op de zitting bij de Afdeling heeft vermeld dat [appellant] voor de beslissing van 1 december 2023 nog vrij was om naar de onderwijsinstelling toe te komen, maar dat hij daarvan na een overleg van 14 november 2023 geen gebruik meer heeft gemaakt. De Afdeling vindt in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor het oordeel dat al sprake was van een feitelijke verwijdering voorafgaand aan het besluit van 1 december 2023.
Het college heeft dan ook redelijkerwijs tot het oordeel kunnen komen dat de klacht van 28 november 2023 niet kan worden aangemerkt als een prematuur bezwaar in de zin van artikel 6:10 van de Awb.
Verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding
4.1. Het verwijderingsbesluit is verzonden op 1 december 2023, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift op grond van artikel 6:7 en artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is begonnen op 2 december 2023 en geëindigd op 12 januari 2024. [appellant] heeft op 18 januari 2024 bezwaar gemaakt en dus niet binnen de termijn.
Vanwege de te late indiening van het bezwaarschrift moet het bezwaar in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Echter, op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege als uit de feiten en omstandigheden van het geval blijkt dat het te laat indienen van het bezwaarschrift niet aan de indiener toe te rekenen is. Op 30 januari 2024 heeft de grote kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vier uitspraken gedaan over de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding (ECLI:NL:CBB:2024:31, ECLI:NL:CBB:2024:32, ECLI:NL:CBB:2024:33 en ECLI:NL:CBB:2024:34). 4.2. Het feit dat [appellant] niet werd bijgestaan door een rechtshulpverlener, maakt dat de Afdeling moet bezien of zich bijzondere omstandigheden voordeden die maken dat de termijnoverschrijding niet aan hem kan worden toegerekend. [appellant] stelt in dit verband de Nederlandse taal te beheersen, maar ook dat zijn gemachtigde de Nederlandse taal niet beheerst. Dat [appellant] ervoor heeft gekozen om een gemachtigde aan te stellen die de Nederlandse taal niet beheerst, is een keuze die voor zijn rekening en risico komt. Daarnaast is gebleken dat de gemachtigde in de verschillende procedures bij het Summa wel in staat was binnen de termijn rechtsmiddelen aan te wenden en te voldoen aan de verzoeken van het Summa om aanvullende informatie over te leggen. Dat de gemachtigde van [appellant] de Nederlandse taal niet beheerst en daardoor de brieven van het Summa, waaronder de brieven van 14 november 2023 en 1 december 2023, mogelijk niet goed heeft begrepen, vormt in dit geval dan ook geen bijzondere omstandigheid waardoor de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht.
Conclusie
5. De Afdeling komt tot de conclusie dat het college terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een prematuur bezwaar en dat de overschrijding door [appellant] van de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt tegen het verwijderingsbesluit van 1 december 2023 niet verschoonbaar is. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.
w.g. De Groot
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van Zanten
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2024
97-1089