ECLI:NL:RVS:2024:1843
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 januari 2024 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. De vreemdeling was op 7 november 2023 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris de grensdetentie pas op de derde dag na het nader gehoor had opgeheven, in plaats van binnen 48 uur. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
In het hoger beroep heeft de staatssecretaris aangevoerd dat hij de vreemdeling tijdig op de hoogte heeft gesteld van de status van de asielaanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris binnen een redelijke termijn aan de vreemdeling heeft laten weten dat zijn asielaanvraag niet verder in de grensprocedure zou worden behandeld. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.
De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van tijdige communicatie door de staatssecretaris in het kader van asielprocedures en bevestigt dat de staatssecretaris in deze zaak correct heeft gehandeld. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.