ECLI:NL:RVS:2024:1843

Raad van State

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
1 mei 2024
Zaaknummer
BRS.24.000014
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 22 januari 2024 een beroep van een vreemdeling gegrond verklaarde en schadevergoeding toekende. De vreemdeling was op 7 november 2023 een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd door de staatssecretaris. De rechtbank oordeelde dat deze maatregel onrechtmatig was, omdat de staatssecretaris de grensdetentie pas op de derde dag na het nader gehoor had opgeheven, in plaats van binnen 48 uur. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

In het hoger beroep heeft de staatssecretaris aangevoerd dat hij de vreemdeling tijdig op de hoogte heeft gesteld van de status van de asielaanvraag. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de grief van de staatssecretaris gegrond verklaard. De Afdeling oordeelde dat de staatssecretaris binnen een redelijke termijn aan de vreemdeling heeft laten weten dat zijn asielaanvraag niet verder in de grensprocedure zou worden behandeld. De Afdeling vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van de vreemdeling ongegrond, waardoor het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van tijdige communicatie door de staatssecretaris in het kader van asielprocedures en bevestigt dat de staatssecretaris in deze zaak correct heeft gehandeld. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024.

Uitspraak

BRS.24.000014
Datum uitspraak: 3 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 22 januari 2024 in zaak nr. NL23.37387 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.
Bij uitspraak van 22 januari 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard en schadevergoeding toegekend.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.E. Groenenberg, advocaat te Nieuw-Vennep, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De staatssecretaris klaagt in zijn enige grief terecht over het oordeel van de rechtbank dat de grensdetentie onrechtmatig was omdat hij die pas op de derde dag na het nader gehoor heeft opgeheven, in plaats van binnen 48 uur. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 29 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:315, onder 3, is het uitgangspunt dat de staatssecretaris het uiterlijk na het nader gehoor, op basis van volledige informatie, aan de vreemdeling kenbaar maakt als zijn asielaanvraag niet verder in de grensprocedure kan worden behandeld. Hiervan kan worden afgeweken indien in een eerder of later stadium relevante informatie voorhanden is. In dit geval heeft de staatssecretaris toegelicht dat het nader gehoor aanleiding gaf voor nader onderzoek, wat hij de vreemdeling op de tweede dag na het nader gehoor heeft laten weten. Gelet daarop heeft de staatssecretaris binnen een redelijke termijn aan de vreemdeling kenbaar gemaakt dat zijn asielaanvraag niet verder in de grensprocedure zou worden behandeld, door dit op de derde dag na het nader gehoor te laten weten. De staatssecretaris heeft de grensdetentie ook op die dag opgeheven waardoor ook wat dat betreft geen sprake was van onvoldoende voortvarend handelen. De grief slaagt.
2.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2024 in zaak nr. NL23.37387;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.      wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Schippers, griffier.
w.g. De Moor-van Vugt
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Schippers
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2024
873-1041