202205424/1/V3.
Datum uitspraak: 2 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 september 2022 in zaak nr. NL22.8271 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Op 10 mei 2022 heeft de vreemdeling beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 12 september 2022 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. W.M. Blaauw, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. Het hoger beroep is uitsluitend gericht tegen de hoogte van de door de rechtbank uitgesproken proceskostenveroordeling. Onder verwijzing naar wat zij in een vergelijkbare zaak heeft overwogen in haar uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2024:1796, komt de Afdeling ook in deze zaak tot het oordeel dat de rechtbank, gelet op de specifieke omstandigheden van de zaak, bij de proceskostenveroordeling niet de wegingsfactor "licht" maar de wegingsfactor "gemiddeld" had moeten toepassen. 2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover aangevallen, dat wil zeggen voor zover de rechtbank, onder toepassing van wegingsfactor 0,5, de staatssecretaris heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 379,50. De Afdeling zal de staatssecretaris met toepassing van wegingsfactor 1 en op basis van de huidige puntwaarde alsnog tot vergoeding van een bedrag aan proceskosten in beroep van € 875,00 veroordelen. De staatssecretaris moet ook de proceskosten in hoger beroep vergoeden. Omdat het hoger beroep uitsluitend gericht is tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding, en van eenvoudige aard is, merkt de Afdeling de zaak in hoger beroep als "licht" aan en past zij wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 12 september 2022 in zaak nr. NL22.8271, voor zover de rechtbank de staatssecretaris heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 379,50;
III. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.312,50 (€ 875,00 voor het beroep en € 437,50 voor het hoger beroep), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2024
18