ECLI:NL:RVS:2024:2013
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch. De staatssecretaris had op 12 februari 2021 een aanvraag van een vreemdeling om een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Deze afwijzing werd later door de staatssecretaris in een besluit van 31 maart 2022, aangevuld op 23 december 2022, bevestigd, waarbij het bezwaar van de vreemdeling ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft in een tussenuitspraak van 23 mei 2023 de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om een gebrek in zijn besluit te herstellen, maar de staatssecretaris heeft hiervan geen gebruik gemaakt. In de uitspraak van 25 juli 2023 heeft de rechtbank het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en de eerdere besluiten van de staatssecretaris vernietigd, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen.
De staatssecretaris heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de staatssecretaris terecht klaagt over het oordeel van de rechtbank dat hij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onvoldoende heeft gemotiveerd. De staatssecretaris heeft betoogd dat er geen familieleven bestaat tussen de vreemdeling en de referent, en dat hij alle relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling heeft betrokken. De Afdeling heeft geoordeeld dat de staatssecretaris in dit geval geen belangenafweging hoefde te maken, omdat er geen hechte persoonlijke banden bestaan.
De Afdeling heeft het hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, en is openbaar uitgesproken op 15 mei 2024.