ECLI:NL:RVS:2024:2016
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd op 8 oktober 2021 afgewezen, waarna de vreemdeling bezwaar maakte. Dit bezwaar werd op 26 mei 2023 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, verklaarde op 29 november 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.J.J. Jansen, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 15 mei 2024 geoordeeld dat de eerste grief van de vreemdeling niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De grief bevat geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. In de tweede grief klaagt de vreemdeling over de belangenafweging die de staatssecretaris heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen familieleven bestaat in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM. De staatssecretaris heeft alle relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrokken en hoefde daarom geen belangenafweging te maken.
Uiteindelijk bevestigt de Raad van State de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N. Tibold, griffier.