ECLI:NL:RVS:2024:2202

Raad van State

Datum uitspraak
29 mei 2024
Publicatiedatum
29 mei 2024
Zaaknummer
202401839/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de bewaring van een vreemdeling

Op 28 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een vreemdeling in bewaring gesteld. De rechtbank Den Haag heeft op 18 maart 2024 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft op 29 mei 2024 uitspraak gedaan in deze zaak.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de grieven van de vreemdeling over het terugkeerbesluit en de belangenafweging niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leiden. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Echter, de Raad van State oordeelde dat de rechtbank in het onrechtmatige gebruik van handboeien aanleiding had moeten zien om de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. Dit deel van de tweede grief van de vreemdeling slaagde.

De Raad van State verklaarde het hoger beroep gegrond en vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze had nagelaten de staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten. De uitspraak werd voor het overige bevestigd. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep, tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 mei 2024.

Uitspraak

202401839/1/V3.
Datum uitspraak: 29 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2024 in zaak nr. NL24.8085 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2024 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 18 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in zijn twee grieven heeft aangevoerd over het terugkeerbesluit dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd en over de belangenafweging nadat de rechtbank had geoordeeld dat het gebruik van handboeien bij het transport onrechtmatig was, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling betoogt, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, wel terecht dat de rechtbank in het onrechtmatige gebruik van de handboeien aanleiding had moeten zien de staatssecretaris in de proceskosten te veroordelen. Dit deel van de tweede grief slaagt.
3.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling in beroep opgekomen proceskosten te veroordelen en wordt voor het overige bevestigd. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. De staatssecretaris moet de proceskosten in hoger beroep vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 18 maart 2024 in zaak nr. NL24.8085, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van de bij de vreemdeling opgekomen proceskosten te veroordelen;
III.      bevestigt die uitspraak voor het overige;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2.625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Verheij
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024
18-1086