202306808/1/A2.
Datum uitspraak: 29 mei 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 september 2023 in zaak nr. 22/7022 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 18 augustus 2021 heeft de CSG een aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: het fonds) afgewezen.
Bij besluit van 23 december 2021 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 september 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 13 mei 2024, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. H.K.M. Timmermans, is verschenen. [appellante], bijgestaan door mr. I.L. Madu, advocaat te Rotterdam, heeft via een videoverbinding aan de zitting deelgenomen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] heeft op 21 april 2021 een uitkering uit het fonds aangevraagd vanwege seksueel misbruik en mishandeling door haar broer tussen 1978 en 1992.
2. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: Wsg) is bepaald dat uit het fonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
3. De CSG heeft bij het nemen van een beslissing op een aanvraag om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in beleid. Dit beleid is neergelegd in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Beleidsbundel). Volgens paragraaf 1.1.2 van de toepasselijke Beleidsbundel van 1 juli 2019 is voor het toekennen van een uitkering vereist dat het geweldsmisdrijf aannemelijk wordt gemaakt. De eigen verklaring van een slachtoffer is op zichzelf onvoldoende. Hoewel voor het in behandeling nemen van de aanvraag niet is vereist dat aangifte bij de politie wordt gedaan, is een aangifte en het strafrechtelijk onderzoek dat erop volgt wel belangrijk voor de onderbouwing van een aanvraag. Indien geen aangifte is gedaan, dan moet de CSG de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf kunnen vaststellen op basis van zogenoemde objectieve informatie. Met objectief wordt gedoeld op informatie uit betrouwbare en onpartijdige bronnen. Medische informatie kan een verklaring van het slachtoffer over de aannemelijkheid doorgaans slechts in (zeer) beperkte mate ondersteunen. Daarom is de CSG bij de beoordeling van de aannemelijkheid van het geweldsmisdrijf terughoudend in het gebruik van medische informatie.
4. Aan de afwijzing van de aanvraag heeft de CSG ten grondslag gelegd dat [appellante] geen aangifte heeft gedaan en ook geen andere objectieve aanwijzingen voor een geweldsmisdrijf heeft gegeven. De informatie van de huisarts en de sociaalpedagogisch hulpverlener zijn volgens de CSG geen objectieve aanwijzingen. Bij besluit van 23 december 2021 heeft de CSG de afwijzing gehandhaafd en zich op het standpunt gesteld dat ook het intakebericht van de psychologen van [appellante] geen objectieve informatie bevat over het geweldsmisdrijf.
Oordeel van de rechtbank
5. Volgens de rechtbank heeft de CSG kunnen beslissen dat [appellante] het misbruik en de mishandeling niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Objectieve informatie ontbreekt, waardoor het onduidelijk is wat er precies is gebeurd. De verklaring van [appellante] is geen objectieve en onpartijdige aanwijzing. Ook de verklaringen en stukken van (medische) behandelaars zijn geen objectieve en onpartijdige aanwijzingen van wat er is gebeurd. De informatie over het geweldsmisdrijf in deze stukken is namelijk afkomstig van [appellante] zelf. Het is een weergave van wat [appellante] aan haar behandelaars heeft verteld. Het gegeven dat [appellante] is behandeld door psychologen en dat niet lichtzinnig tot (intensieve) behandeling wordt overgegaan, is geen objectieve en onpartijdige aanwijzing van wat er is gebeurd. Het feit dat [appellante] letsel heeft, waarvoor zij is behandeld, zegt namelijk nog niets over de oorzaak van dat letsel. Het voorgaande betekent dat de CSG de aanvraag van [appellante] om een uitkering van het fonds mocht afwijzen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat zij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij in haar jeugd is mishandeld door haar oudere broer en haar ouders en dat zij is misbruikt door haar oudere broer. [appellante] heeft een gedetailleerde en consistente omschrijving gegeven van wat er is gebeurd. Verder is in de schriftelijke verklaring van S. Solagnier (hierna: Solagnier), sociaalpedagogisch medewerker, uiteengezet dat [appellante] in haar jeugd jarenlang is mishandeld en misbruikt door familieleden en wat de gevolgen daarvan waren voor [appellante]. De verklaringen en stukken van alle behandelaars zijn ook objectief en onpartijdig, omdat de behandelaars er geen belang bij hebben dat [appellante] een uitkering ontvangt. Ook heeft [appellante] in hoger beroep een verklaring van haar tante overgelegd. [appellante] wijst verder op een uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:245. 6.1. Uit het beleid van de CSG, zoals weergegeven in de Beleidsbundel, volgt dat [appellante] met objectieve aanwijzingen moet onderbouwen dat zij het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De eigen verklaring van [appellante] is daarvoor dus niet voldoende.Naar het oordeel van de Afdeling zijn de verklaringen van Solagnier en de tante van [appellante] geen objectieve aanwijzingen dat [appellante] het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. In dat kader heeft de CSG terecht opgemerkt dat Solagnier het gedrag van de familie van [appellante] heeft waargenomen en beoordeeld als disfunctioneel, wat geen objectieve aanwijzing is dat [appellante] het slachtoffer is van een geweldsmisdrijf. De tante van [appellante] heeft vergelijkbare waarnemingen gedaan. De Afdeling stelt vast dat deze verklaringen jaren na de gestelde geweldsmisdrijven zijn gedaan en mede op basis van wat [appellante] daarover heeft gezegd.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de informatie over het geweldsmisdrijf, zoals weergegeven in het intakebericht van de psychologen, afkomstig is van [appellante] zelf. De CSG heeft in dat kader ook terecht opgemerkt dat de beschrijving van het geweldsmisdrijf in het intakebericht beknopt is. Ook dit stuk is daarom geen objectieve aanwijzing. De door [appellante] aangehaalde uitspraak van 26 januari 2022 doet daar niet aan af, omdat die ziet op het beoordelingskader bij gezinshereniging, dat niet van toepassing is op het door de CSG genomen besluit.
Het betoog slaagt niet.
Slachtoffer [naam]
7. [appellante] wijst erop dat op de website van de CSG een verhaal staat van het slachtoffer [naam], wat vergelijkbaar is met wat haar is overkomen. [naam] heeft, zoals blijkt uit dat verhaal, wel een uitkering ontvangen. [appellante] betoogt dat ook zij een uitkering moet ontvangen op grond van het gelijkheidsbeginsel.
7.1. In reactie op dit betoog heeft de CSG in de schriftelijke uiteenzetting toegelicht dat er in het andere geval objectieve aanwijzingen waren dat de betrokkene het slachtoffer is van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf. De CSG beschikte in dat geval over een uitgebreid verslag van psychologen met zeer concrete informatie. Dat verslag bevat verwijzingen en beschrijvingen van het geweldsmisdrijf, waarbij beelden van het geweldsmisdrijf zijn omschreven. Naar het oordeel van de Afdeling is hiermee voldoende toegelicht dat er in het andere geval, anders dan bij [appellante], voldoende objectieve aanwijzingen waren. Het verhaal op de website is verder onvoldoende specifiek om op basis daarvan aan te nemen dat sprake is van een gelijk geval en dat de aanvraag van [appellante] op grond van het gelijkheidsbeginsel moet worden ingewilligd.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd.
9. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Hazen
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2024
452-1100