ECLI:NL:RVS:2024:2277
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 14 april 2023. De rechtbank had het beroep van de vreemdelingen gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris van 3 oktober 2022, waarin de aanvragen om een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen waren afgewezen, vernietigd. De staatssecretaris had eerder op 20 april 2021 de aanvragen afgewezen en het bezwaar van de vreemdelingen ongegrond verklaard. De vreemdelingen, vertegenwoordigd door mr. R.C. van den Berg, hebben hun standpunt schriftelijk uiteengezet.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelt dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden. Dit betekent dat de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.
De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in verband met de behandeling van het hoger beroep zijn opgekomen. De totale kosten zijn vastgesteld op € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is gedaan door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.A.M.J. Graat, griffier, en is openbaar uitgesproken op 4 juni 2024.