ECLI:NL:RVS:2024:2366

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
202401940/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning asiel door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 2 maart 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank, die op 4 maart 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.

In de overwegingen van de Raad van State wordt ingegaan op de grieven van de vreemdeling. De eerste drie grieven worden verworpen, omdat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. De vierde grief, die zich richt tegen de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, wordt eveneens afgewezen. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat er geen objectieve belemmeringen zijn voor het gezins- en familieleven van de vreemdeling in Sierra Leone. De vreemdeling heeft onvoldoende onderbouwd hoe haar kind en de vader hun gezinsleven invullen, vooral gezien het feit dat zij niet samenwonen.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier, en is openbaar uitgesproken op 10 juni 2024.

Uitspraak

202401940/1/V3
Datum uitspraak: 10 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 4 maart 2024 in zaak nr. NL23.9657 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 2 maart 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 4 maart 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.A. Pieters, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een schriftelijke uiteenzetting gegeven. De vreemdeling heeft daarop gereageerd.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in haar eerste drie grieven heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling komt in haar vierde grief tevergeefs op tegen het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in haar nadeel uitvalt. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat de staatsecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen objectieve belemmering is om het gezins- en familieleven in Sierra Leone uit te oefenen. De Afdeling stelt daarbij vast dat de vreemdeling geen concrete onderbouwing heeft gegeven van de wijze waarop haar thans driejarige kind en zijn vader feitelijk invulling geven aan hun gezins- en familieleven. Dat klemt te meer, omdat de vreemdeling en het kind niet samenwonen met de vader en de vreemdeling in haar nadere reactie onder meer verklaart dat het kind afhankelijk is van haar zorg. Onder deze omstandigheden volgt uit het enkele feit dat het kind een verblijfsvergunning voor verblijf bij zijn vader heeft verkregen, niet al dat er een objectieve belemmering zou zijn om het familieleven in Sierra Leone voort te zetten. Daarbij komt ook betekenis toe aan de omstandigheid dat de vader indertijd niet om asielgerelateerde redenen verblijf in Nederland heeft gekregen en over reisdocumenten beschikt. Ook voor het overige heeft de vreemdeling niet aannemelijk gemaakt dat er een objectieve belemmering is voor haar kind om samen met haar in Sierra Leone te verblijven en dat de vader niet naar Sierra Leone zou kunnen reizen om daar het familieleven met zijn kind uit te oefenen. De grief faalt.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Buntjer, griffier.
w.g. Kuijer
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Buntjer
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024
962