ECLI:NL:RVS:2024:2370

Raad van State

Datum uitspraak
10 juni 2024
Publicatiedatum
10 juni 2024
Zaaknummer
202201922/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en de gevolgen van Chavez-Vilchezverblijfsrecht

In deze zaak gaat het om de intrekking van de verblijfsvergunning van een vreemdeling door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 30 oktober 2020 de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling ingetrokken, omdat zij niet langer voldeed aan de voorwaarden van de vergunning. De vreemdeling, geboren in 1979 en van Ghanese nationaliteit, had eerder een verblijfsvergunning gekregen op basis van haar relatie met een partner, maar deze relatie was inmiddels verbroken. De vreemdeling stelde dat de staatssecretaris haar verblijfsrecht niet mocht beëindigen, omdat zij familieleven heeft met haar minderjarige zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft.

De rechtbank Den Haag heeft op 24 februari 2022 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard en het besluit van de staatssecretaris vernietigd, omdat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met het Chavez-Vilchezverblijfsrecht van de vreemdeling. Dit recht houdt in dat de staatssecretaris moet zorgen voor het effectieve genot van de rechten van de Unieburger, in dit geval de zoon van de vreemdeling. De staatssecretaris ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, evenals de vreemdeling.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 juni 2024 geoordeeld dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen inmenging vormt in het familie- en privéleven van de vreemdeling, omdat zij een Chavez-Vilchezverblijfsrecht heeft. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van de staatssecretaris gegrond, terwijl het beroep van de vreemdeling ongegrond wordt verklaard. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202201922/1/V1.
Datum uitspraak: 10 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:
1.       de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
2.       [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 februari 2022 in zaak nr. 21/4752 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 30 oktober 2020 heeft de staatssecretaris de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingetrokken.
Bij besluit van 14 juli 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak hebben de staatssecretaris en de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. Werner, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij besluit van 22 juli 2022 heeft de staatssecretaris het tegen het besluit van 30 oktober 2020 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
De vreemdeling heeft daartegen beroepsgronden gericht.
De staatssecretaris heeft desgevraagd een nader stuk ingediend, waarop de vreemdeling heeft gereageerd.
Overwegingen
Inleiding
1.       De vreemdeling is geboren op [geboortedatum] 1979 en heeft de Ghanese nationaliteit. De staatssecretaris heeft de vreemdeling bij besluit van 5 december 2014 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf bij haar toenmalige partner. Bij brief van 4 juni 2020 heeft de vreemdeling de staatssecretaris geïnformeerd dat de relatie met haar toenmalige partner is verbroken. Verder heeft de vreemdeling daarin meegedeeld dat de staatssecretaris haar verblijfsrecht volgens haar niet mag beëindigen, omdat zij familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM heeft met haar minderjarige zoon. De zoon van de vreemdeling is geboren op [geboortedatum] 2019 en heeft de Nederlandse nationaliteit.
2.       Bij besluit van 30 oktober 2020, gehandhaafd bij besluit van 14 juli 2021, heeft de staatssecretaris de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van de vreemdeling met ingang van 31 mei 2020 ingetrokken, omdat zij niet langer aan de beperking van de aan haar verleende verblijfsvergunning voldoet. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de intrekking niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Bij hetzelfde besluit heeft de staatssecretaris ambtshalve vastgesteld dat de vreemdeling een afgeleid verblijfsrecht heeft in de zin van artikel 20 van het VWEU en het arrest van het Hof van Justitie van 10 mei 2017, Chavez-Vilchez, ECLI:EU:C:2017:354, (hierna: een Chavez-Vilchezverblijfsrecht) vanwege haar Nederlandse zoon.
3.       Partijen zijn het erover eens dat er geen familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM meer is tussen de vreemdeling en haar toenmalige partner, en dat er wel familieleven in de zin van die bepaling is tussen de vreemdeling en haar Nederlandse zoon. De rechtbank heeft overwogen dat de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een inmenging is in dit familieleven. De staatssecretaris heeft volgens de rechtbank het vastgestelde Chavez-Vilchezverblijfsrecht niet op kenbare wijze meegenomen in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. Het besluit van 14 juli 2021 is daarom volgens de rechtbank ondeugdelijk gemotiveerd.
Hoger beroep van de staatssecretaris
4.       In zijn enige grief klaagt de staatssecretaris over het oordeel van de rechtbank dat hij het besluit van 14 juli 2021 ondeugdelijk heeft gemotiveerd. De staatssecretaris betoogt dat hij alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM, waaronder het Chavez-Vilchezverblijfsrecht. In zijn nader stuk betoogt de staatssecretaris dat hij achteraf gezien geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM had hoeven maken.
4.1.    De Afdeling ziet zich met deze grief voor de vraag gesteld wat de gevolgen zijn van een Chavez-Vilchezverblijfsrecht voor de beoordeling van de staatssecretaris of intrekking van een verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hierbij acht de Afdeling van belang dat de staatssecretaris aan twee verdragsverplichtingen moet voldoen, neergelegd in artikel 8 van het EVRM en artikel 20 van het VWEU. Artikel 8 van het EVRM verplicht de staatssecretaris om te beoordelen of intrekking van een verblijfsvergunning een ongerechtvaardigde inmenging vormt op het familie- of privéleven in de zin van die bepaling. Tegelijkertijd volgt uit punt 61 van het arrest Chavez-Vilchez dat artikel 20 van het VWEU de staatssecretaris verplicht om het effectieve genot van de belangrijkste rechten voor een Unieburger te beschermen. De Afdeling stelt vast dat de verplichtingen neergelegd in artikel 8 van het EVRM en artikel 20 van het VWEU geen onderlinge hiërarchie hebben. De staatssecretaris is dus niet gehouden tot een bepaalde beoordelingsvolgorde. Dit neemt echter niet weg dat de staatssecretaris aan beide verdragsverplichtingen moet voldoen. Wanneer de staatssecretaris beoordeelt of intrekking van een verblijfsvergunning in strijd is met artikel 8 van het EVRM, moet hij dus ook zijn verplichting onder artikel 20 van het VWEU in acht nemen.
4.2.    De uitspraak van de Afdeling van 17 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1060, gaat over de manier waarop de staatssecretaris een aanvraag voor verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM beoordeelt als de desbetreffende vreemdeling een Chavez-Vilchezverblijfsrecht heeft. Uit die uitspraak, onder 4.2, volgt dat artikel 8 van het EVRM niet zo ver strekt dat het een aanvrager recht geeft op een bepaald type verblijfsvergunning, op voorwaarde dat de nationale autoriteiten de aanvrager in staat stellen ongehinderd zijn of haar recht op familie- en privéleven uit te oefenen. Een Chavez-Vilchezverblijfsrecht vormt geen belemmering om familie- en privéleven uit te oefenen. Immers, een vreemdeling heeft daarmee rechtmatig verblijf op grond waarvan hij zijn recht op familie- en privéleven kan uitoefenen in Nederland. De staatssecretaris scheidt een vreemdeling en de referent niet van elkaar, waardoor hij geen inbreuk maakt op het familieleven. De desbetreffende vreemdeling hoeft Nederland niet te verlaten, zodat de staatssecretaris ook geen inbreuk maakt op de uitoefening van het privéleven. Voor de staatssecretaris bestaat daarom geen aanleiding voor het afwegen van belangen als een vreemdeling die een Chavez-Vilchezverblijfsrecht heeft een aanvraag indient voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM.
4.3.    De uitspraak van 17 maart 2023 is ook van toepassing in de situatie dat de staatssecretaris de verblijfsvergunning van een vreemdeling intrekt, terwijl die vreemdeling ook een Chavez-Vilchezverblijfsrecht heeft. Immers, met de vaststelling dat een vreemdeling een Chavez-Vilchezverblijfsrecht heeft, voldoet de staatssecretaris aan zijn verplichting op grond van artikel 20 van het VWEU om het effectieve genot van de belangrijkste rechten voor een Unieburger - in dit geval de zoon van de vreemdeling - te beschermen. De staatssecretaris moet dan nog steeds aan zijn verdragsverplichting neergelegd in artikel 8 van het EVRM voldoen door te beoordelen of intrekking van de verblijfsvergunning in strijd is met die bepaling. Uit het voorgaande volgt dat intrekking van de verblijfsvergunning niet leidt tot een inmenging in het familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM van de desbetreffende vreemdeling, omdat die vreemdeling vanwege het Chavez-Vilchezverblijfsrecht ongehinderd zijn familie- en privéleven kan uitoefenen. De staatssecretaris komt dus, als hij een verblijfsvergunning intrekt en hij heeft vastgesteld dat een vreemdeling een Chavez-Vilchezverblijfsrecht heeft, niet toe aan een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
4.4.    De staatssecretaris heeft zich in deze zaak aanvankelijk op het standpunt gesteld dat intrekking van de verblijfsvergunning van de vreemdeling een inmenging is in haar familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft in de besluiten van 14 juli 2021 en 22 juli 2022 dan ook een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM gemaakt. De Afdeling heeft de staatssecretaris naar aanleiding van eerdergenoemde uitspraak van 17 maart 2023 schriftelijke vragen gesteld, waarop de staatssecretaris in het nader stuk heeft gereageerd. De staatssecretaris stelt zich in het nader stuk op het standpunt dat intrekking van de verblijfsvergunning in het geval van de vreemdeling geen inmenging is in haar familie- en privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat zij in het bezit is van een Chavez-Vilchezverblijfsrecht. Volgens de staatssecretaris had hij in dit geval dus geen belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM hoeven maken. Uit wat de Afdeling onder 4.3 overweegt, volgt dat de staatssecretaris zich terecht op dit standpunt stelt. Hoewel de rechtbank geen rekening heeft kunnen houden met het nader stuk van de staatssecretaris en eerdergenoemde uitspraak van 17 maart 2023, heeft zij achteraf bezien ten onrechte overwogen dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat intrekking van de verblijfsvergunning niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de staatssecretaris het besluit van 14 juli 2021 deugdelijk gemotiveerd.
4.5.    De grief slaagt.
Hoger beroep van de vreemdeling
5.       Het hoger beroep van de vreemdeling leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
Conclusie
6.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. Het hoger beroep van de vreemdeling is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. De staatssecretaris heeft het besluit van 22 juli 2022 genomen ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank. Omdat die uitspraak wordt vernietigd, wordt ook het besluit van 22 juli 2022 vernietigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid gegrond;
II.       verklaart het hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 24 februari 2022 in zaak nr. 21/4752;
IV.      verklaart het beroep ongegrond;
V.       vernietigt het besluit van 22 juli 2022, V-280.141.6407.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.M. Willems en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2024
716-1028