202204022/1/V1.
Datum uitspraak: 12 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
1. het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: het COa),
2. [de vreemdeling],
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 mei 2022 in zaak nr. 22/257 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
het COa.
Procesverloop
Bij besluit van 17 december 2021 heeft het COa een aanvraag van de vreemdeling om vergoeding van buitengewone kosten opnieuw afgewezen.
Bij uitspraak van 31 mei 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het COa een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft het COa hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.J. Koolen, advocaat te Utrecht, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
Inleiding
1. De vreemdeling heeft in zijn asielprocedure een kieskaart overgelegd. Bureau Documenten heeft na onderzoek geconcludeerd dat de overgelegde kieskaart met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet door de bevoegde autoriteiten is opgemaakt en afgegeven. Vervolgens heeft de vreemdeling met een onderzoek, verricht door een advocaat in de Democratische Republiek Congo, deze conclusie van Bureau Documenten willen weerspreken. Via die advocaat is een brief van de Congolese ‘Commission Electorale Nationale Indépendante’ (hierna: CENI) verkregen. Daarin wordt, kort gezegd, de authenticiteit van de kieskaart bevestigd. In zijn weerwoord heeft Bureau Documenten ook dat document met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid als niet echt bestempeld.
Het COa heeft vervolgens een aanvraag van de vreemdeling tot vergoeding van de buitengewone kosten die hij heeft gemaakt voor dat onderzoek, op grond van artikel 17 van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: de Rva 2005) afgewezen, omdat het onderzoek geen contra-expertise is. Het COa heeft zich daartoe op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de ingeschakelde advocaat beschikt over de benodigde forensisch-technische expertise en vaardigheden. Ook stelt het COa dat de advocaat niet de beschikking heeft over betrouwbaar bronnenmateriaal.
1.1. De rechtbank heeft overwogen dat het COa zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het door de advocaat verrichte onderzoek geen contra-expertise is. Verder heeft de rechtbank overwogen dat uit de toelichting op de Rva 2005 echter niet volgt dat alleen kosten voor een contra-expertise, maar ook andere kosten in aanmerking kunnen komen voor vergoeding, mits deze kosten noodzakelijk zijn. Het COa had volgens de rechtbank dan ook moeten onderzoeken of het onderzoek van de ingeschakelde advocaat redelijkerwijs heeft kunnen bijdragen aan de beoordeling van de asielaanvraag van de vreemdeling en of het onderzoek met voldoende waarborgen is omkleed. Zou dat het geval zijn, dan zouden de kosten daarvan mogelijk noodzakelijke kosten zijn die voor vergoeding in aanmerking komen.
Hoger beroep van het COa
2. De tweede grief richt het COa tegen het oordeel van de rechtbank dat het de beoordeling van de aanvraag niet goed heeft verricht. Het COa betoogt dat het uitsluitend hoeft te onderzoeken of de door de vreemdeling ingeschakelde advocaat beschikt over technisch-forensische vaardigheden en betrouwbaar referentiemateriaal.
2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, moet een opsteller van een contra-expertise waarmee een vreemdeling de uitkomsten van een documentenonderzoek door Bureau Documenten wil bestrijden, beschikken over een specifieke deskundigheid die hem in staat stelt om te beoordelen of een document authentiek dan wel vals of vervalst is (uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2169, onder 5.1, en uitspraak van 19 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1232, onder 2.3). Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken blijkt dat degene die de vreemdeling heeft ingeschakeld, een advocaat is en een rechtenopleiding heeft genoten. De vreemdeling heeft met deze stukken niet aannemelijk gemaakt dat de advocaat naast haar deskundigheid als jurist beschikt over de hiervoor bedoelde specifieke deskundigheid die haar in staat stelt om te beoordelen of de door de vreemdeling overgelegde documenten authentiek zijn. Dat zij ervaring heeft met het verifiëren of een document is afgegeven door de autoriteiten die daartoe bevoegd zijn, betekent niet dat zij een specifieke deskundigheid heeft om te beoordelen of de afgegeven documenten zelf, in dit geval de kieskaart en de brief van CENI daarover, authentiek zijn. De rechtbank heeft daarom terecht overwogen dat het COa zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het onderzoek verricht door de ingeschakelde advocaat geen contra-expertise is. 2.2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt voorts dat het COa bij de toepassing van artikel 17, eerste en tweede lid, van de Rva 2005 beoordelingsruimte toekomt, waarvan de invulling tot zijn verantwoordelijkheid behoort. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 28 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2169, onder 5.1. Het standpunt van het COa dat het niet gehouden is om de kosten te vergoeden die een vreemdeling maakt om de totstandkoming dan wel inzichtelijkheid van een rapport van Bureau Documenten ter discussie te stellen, acht de Afdeling, onder verwijzing naar haar uitspraak van 19 september 2013, ECLI:NL:RVS:2013:1232, onder 2.2, nog steeds niet onredelijk. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was het COa daarom niet verplicht om te onderzoeken of het navraag doen bij de bevoegde instanties door de door de vreemdeling ingeschakelde advocaat redelijkerwijs kon bijdragen aan de beoordeling van de authenticiteit van de overgelegde documenten. Het betoog van de vreemdeling in zijn schriftelijke uiteenzetting dat deze uitspraak is achterhaald, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1904, volgt de Afdeling niet. Uit die uitspraak volgt dat de vreemdeling weliswaar concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de onderzoeksresultaten van Bureau Documenten naar voren kan brengen, maar die uitspraak gaat niet in op de vraag of het COa de eventuele kosten die gemaakt zijn in dit kader moet vergoeden. De grief slaagt. Incidenteel hoger beroep
3. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het betoog van de vreemdeling in het incidenteel hoger beroep, dat het onderzoek is uitgevoerd door een deskundige en dat dit onderzoek de conclusies van Bureau Documenten weerspreekt, geen doel treft.
Conclusie
4. Het hoger beroep van het COa is gegrond. Het is niet nodig wat het COa verder aanvoert te bespreken. Het incidenteel hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, is het beroep alsnog ongegrond. Het COa hoeft geen proceskosten te vergoeden.
5.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers gegrond;
II. verklaart het incidenteel hoger beroep van de vreemdeling ongegrond;
III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 31 mei 2022 in zaak nr. 22/257;
IV. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzitter, en mr. J.Th. Drop en mr. J.H. van Breda, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Steendijk
voorzitter
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 juni 2024
574-1078