ECLI:NL:RVS:2024:2430
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 5 december 2022 een eerder besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft vernietigd. De staatssecretaris had op 9 april 2019 de aanvraag van de vreemdeling voor een machtiging tot voorlopig verblijf afgewezen. Na een ongegrond verklaard bezwaar op 23 september 2021, heeft de rechtbank in een tussenuitspraak van 15 maart 2022 de staatssecretaris de gelegenheid gegeven om een gebrek in het besluit te herstellen. De staatssecretaris heeft hierop op 12 mei 2022 een aanvullend besluit genomen. De rechtbank heeft echter op 5 december 2022 het beroep tegen het besluit van 23 september 2021 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, terwijl het beroep tegen het aanvullende besluit ongegrond werd verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J.W.F. Noot, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 juni 2024 geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De reden hiervoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moeten worden. Het hoger beroep is ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.