ECLI:NL:RVS:2024:2432
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op aanvraag verblijfsvergunning asiel
In deze zaak heeft de vreemdeling hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, die op 3 april 2023 zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaarde. De vreemdeling had op 19 mei 2022 een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had pas op 1 mei 2023 een besluit genomen, waarmee de vreemdeling het doel van zijn procedure had bereikt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de vreemdeling geen belang meer had bij de beoordeling van het hoger beroep, aangezien het besluit inmiddels was genomen.
De Afdeling overwoog dat de staatssecretaris de beslistermijn rechtmatig had verlengd met negen maanden en dat hij binnen vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit had genomen. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank had eerder de zaak niet-ontvankelijk verklaard, en de vreemdeling had tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De Afdeling stelde vast dat de procedure daarmee was afgerond en dat de staatssecretaris geen proceskosten hoefde te vergoeden.
De uitspraak werd gedaan door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 13 juni 2024.