ECLI:NL:RVS:2024:2531

Raad van State

Datum uitspraak
19 juni 2024
Publicatiedatum
21 juni 2024
Zaaknummer
202403703/1/V3 en 202403703/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening van vreemdeling tegen staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Op 19 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een vreemdeling in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had op 7 mei 2024 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling werd genomen. De rechtbank had op 10 juni 2024 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn overdracht aan Zwitserland zou leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn medische situatie. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en dat de vreemdeling kan worden overgedragen aan Zwitserland. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling beantwoord moesten worden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden. De beslissing werd genomen door mr. E. Steendijk, in tegenwoordigheid van griffier mr. R.H.L. Dallinga, en werd openbaar uitgesproken op 19 juni 2024.

Uitspraak

202403703/1/V3 en 202403703/2/V3.
Datum uitspraak: 19 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 10 juni 2024 in zaak nr. NL24.20198 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 7 mei 2024 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 10 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Szirmai, advocaat te Heerenveen, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Overwegingen
1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De vreemdeling heeft namelijk ook met de in hoger beroep overgelegde medische informatie niet aannemelijk gemaakt dat zijn overdracht aan Zwitserland zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang in zijn medische situatie. De medische situatie van de vreemdeling leidt verder, mede gelet op de mogelijkheid van artikel 32 van de Dublinverordening, ook niet tot het oordeel dat de staatssecretaris nog aanvullende garanties van de Zwitserse autoriteiten moet verlangen. De rechtbank is daarom terecht tot de conclusie gekomen dat de staatssecretaris de asielaanvraag van de vreemdeling niet in behandeling hoeft te nemen en hem mag overdragen aan Zwitserland.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;
II.       wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Steendijk
voorzieningenrechter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2024
18-1073