ECLI:NL:RBDHA:2024:20151

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
NL24.38434
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlenging van de overdrachtstermijn op basis van onderduiken in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de Minister van Asiel en Migratie beoordeeld. Het betreft de verlenging van de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening, omdat eiser onderduikt. Eiser had op 25 juli 2023 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd op 7 mei 2024 buiten behandeling gesteld, omdat Zwitserland verantwoordelijk was voor de behandeling. Later, op 25 juli 2024, besloot de minister dat eiser aan Duitsland zou worden overgedragen. Eiser heeft zich echter niet aan de meldplicht gehouden en is op 24 september 2024 met onbekende bestemming vertrokken.

De rechtbank heeft op 28 november 2024 de zaak behandeld, maar eiser en zijn gemachtigde waren afwezig. De rechtbank oordeelt dat de minister de verlenging van de overdrachtstermijn niet voldoende heeft gemotiveerd, maar dat de minister ter zitting de motivering heeft hersteld. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Eiser krijgt een proceskostenvergoeding van € 875,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om de redenen voor onderduiken duidelijk te onderbouwen, en dat het aan de vreemdeling is om aan te tonen dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.38434

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de Minister van Asiel en Migratie

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 25 september 2024 tot verlenging van de overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening wegens onderduiken.
2. De rechtbank heeft het beroep op 28 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Totstandkoming van het besluit

Besluit overdracht aan Zwitserland
3. Eiser heeft op 25 juli 2023 voor de tweede keer een asielaanvraag in Nederland ingediend. De minister heeft die aanvraag op 7 mei 2024 buiten behandeling gesteld, omdat Zwitserland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Dit besluit staat in rechte vast met de uitspraken van de rechtbank van 10 juni 2024 [1] en de Afdeling van 19 juni 2024 [2] .
Besluit overdracht aan Duitsland
3.1.
Bij besluit van 25 juli 2024 heeft de minister besloten dat eiser niet aan Zwitserland maar aan Duitsland wordt overgedragen wegens een verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag naar Duitsland. Bij uitspraak van 26 november 2024 heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. [3]
Bestreden besluit verlenging overdrachtstermijn
4. In het bestreden besluit heeft de minister overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de termijn voor overdracht van eiser aan Duitsland verlengd vanwege onderduiken.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de minister de termijn voor overdracht van eiser aan Duitsland terecht en op goede gronden heeft verlengd wegens onderduiken van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 december 2022 is overwogen dat uit het arrest Jawo [4] van het Hof van Justitie van de Europese Unie blijkt dat artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening zo uitgelegd moet worden dat een vreemdeling onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de vreemdeling de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, op voorwaarde dat hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen. [5] Als van een dergelijke situatie sprake is, is het - zo volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 5 januari 2023 - aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij niet de bedoeling had om de overdracht te voorkomen. [6]
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn niet (deugdelijk) gemotiveerd. Uit het arrest Jawo volgt dat de minister niet zonder meer kan aannemen dat er sprake is van onderduiken. De minister had moeten motiveren op basis van welke gedragingen is gebleken dat eiser er doelbewust voor heeft gezorgd dat hij buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven. Pas ter zitting blijkt de onderbouwing waarop de verlenging van de overdrachtstermijn is gebaseerd. De beroepsgrond slaagt.
9. De rechtbank is van oordeel dat de minister met de onderbouwing ter zitting voldoende heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiser sprake is van onderduiken in de zin van artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De minister heeft gewezen op de informatie van het COA, [7] die zich in het dossier bevindt, waaruit blijkt dat eiser per
24 september 2024 met onbekende bestemming is vertrokken. Ook heeft de minister gewezen op de meldplicht van eiser en op het feit dat eiser zich niet aan de meldplicht heeft gehouden. Op grond van deze omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de minister heeft mogen concluderen dat eiser doelbewust buiten het bereik van de autoriteiten is gebleven. Hierbij betrekt de rechtbank dat eiser in zijn gronden van beroep ook niet heeft betwist dat er sprake is van onderduiken. Verder komt het naar het oordeel van de rechtbank voor rekening en risico van eiser dat hij niet ter zitting is verschenen en het standpunt van de minister over onderduiken niet heeft bestreden. De rechtbank is het met de minister eens dat eiser geen geldige redenen heeft gegeven voor zijn afwezigheid.
10. Verder is de rechtbank van oordeel dat de minister zich in reactie op eisers gronden van beroep terecht op het standpunt heeft gesteld dat nergens uit blijkt dat de minister de termijn waarmee de overdracht wordt verlengd in het overdrachtsbesluit moet vermelden en ook niet dat de minister een belangenafweging moet verrichten. Deze niet nader onderbouwde beroepsgronden van eiser slagen niet.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het onder 8 geconstateerde motiveringsgebrek is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Omdat de rechtbank onder 9 heeft geoordeeld dat de minister op zitting het motiveringsgebrek heeft hersteld en het bestreden besluit voor het overige de rechterlijke toets doorstaat, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de minister de overdrachtstermijn van eiser heeft mogen verlengen.
11.1.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

4.ECLI:C:EU:2019:218.
7.Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.