ECLI:NL:RVS:2024:2565
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen ongewenstverklaring en inreisverbod van vreemdeling
Op 26 juni 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een verzoek ingediend om opheffing van zijn ongewenstverklaring, dat was ingewilligd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar tegelijkertijd was er een inreisverbod tegen hem uitgevaardigd. De rechtbank had op 16 december 2022 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging, vertegenwoordigd door mr. A. Berends, advocaat te Amsterdam.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de eerdere uitspraak. De rechtbank had terecht geoordeeld en de Afdeling vond geen noodzaak voor verdere motivering, aangezien het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die relevant waren voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de staatssecretaris werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de motivering van de rechtbank en de voorwaarden waaronder hoger beroep kan worden ingesteld. De Afdeling bestuursrechtspraak bevestigt hiermee de eerdere beslissing en onderstreept de geldigheid van de genomen besluiten door de staatssecretaris.