ECLI:NL:RBDHA:2022:16296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2022
Publicatiedatum
30 januari 2025
Zaaknummer
NL22.19282
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking ongewenstverklaring en inreisverbod voor vreemdeling met Sierra Leoonse nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die de Sierra Leoonse nationaliteit heeft, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser was eerder als ongewenst vreemdeling verklaard en had een terugkeerbesluit gekregen, maar verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring. De staatssecretaris heeft de ongewenstverklaring opgeheven, maar tegelijkertijd een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de staatssecretaris door zijn gemachtigde. De rechtbank oordeelde dat de intrekking van de ongewenstverklaring niet betekende dat het terugkeerbesluit was vervallen, omdat de staatssecretaris expliciet had bepaald dat het terugkeerbesluit bleef gelden. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn betoog dat het besluit tot ongewenstverklaring niet kon fungeren als rechtmatig terugkeerbesluit, omdat het land van terugkeer niet was vermeld. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris met een aanvullend besluit alsnog aan de vereisten voor een terugkeerbesluit had voldaan door Nigeria als land van terugkeer te benoemen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL22.19282
[V-Nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Berends),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de eerder aan eiser opgelegde ongewenstverklaring opgeheven en aan hem een inreisverbod voor de duur van twee jaren opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Op 1 december 2022 heeft verweerder een aanvullend besluit genomen. Eiser heeft daarop bij brief van 4 december 2022 gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 5 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Als tolk in de Engelse taal is verschenen P. Cuijpers. Ook was [naam] , eisers partner, op de zitting aanwezig.

Overwegingen

Ten aanzien van het griffierecht
1. Eiser heeft een onderbouwd verzoek om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht gedaan. De rechtbank wijst dit verzoek toe, zodat eiser is vrijgesteld van de verplichting tot het betalen van griffierecht.
Ten aanzien van het beroep
Achtergrond
2.1
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1982 en stelt de Sierra Leoonse nationaliteit te hebben. Hij is naar eigen zeggen in 2001 Nederland ingereisd. Op 6 juli 2010 heeft verweerder hem tot ongewenst vreemdeling verklaard, omdat eiser bij herhaling is veroordeeld voor respectievelijk twee en dertig maanden gevangenisstraf. Ook heeft verweerder met dit besluit aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd, waarbij hem is aangezegd dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten.
2.2
Op 20 mei 2022 heeft eiser verweerder verzocht om opheffing van de ongewenstverklaring.
Besluitvorming
3.1
Met het bestreden besluit heeft verweerder de eerder aan eiser opgelegde ongewenstverklaring opgeheven. Verweerder heeft de ongewenstverklaring opgeheven vanaf het moment dat het inreisverbod van kracht is en niet vanaf een eerder tijdstip, omdat eiser op juiste – destijds geldende – gronden ongewenst is verklaard.
3.2
Daarnaast heeft verweerder met het bestreden besluit aan eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, omdat hij geen gevolg heeft gegeven aan zijn vertrekplicht. [1] Die vertrekplicht vloeit voort uit het besluit tot ongewenstverklaring. Dit besluit geldt ook als een terugkeerbesluit en dit onderdeel van voornoemd besluit geldt nog steeds. Volgens verweerder zijn er voorts geen redenen om af te zien van de oplegging van het inreisverbod of om de duur daarvan te verkorten en is het bestreden besluit evenmin in strijd met artikel 8 van het EVRM. [2]
Oordeel van de rechtbank
4.1
Eiser voert primair aan dat het besluit tot ongewenstverklaring niet kan fungeren als rechtmatig terugkeerbesluit. Dat besluit is namelijk ingetrokken. Omdat uit de Terugkeerrichtlijn [3] volgt dat slechts een inreisverbod kan worden opgelegd indien een rechtmatig terugkeerbesluit is of wordt genomen, kan het inreisverbod geen stand houden, aldus eiser.
4.2
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat door de opheffing van de ongewenstverklaring het daarin vervatte terugkeerbesluit van 6 juli 2010 is komen te vervallen. Verweerder heeft in het besluit tot opheffing van de ongewenstverklaring uitdrukkelijk geschreven dat het aan de ongewenstverklaring gekoppelde terugkeerbesluit daarmee niet was komen te vervallen. Door de enkele opheffing van de ongewenstverklaring is het terugkeerbesluit dan ook niet met terugwerkende kracht ingetrokken.
5.1
Subsidiair voert eiser aan dat het besluit tot ongewenstverklaring van 6 juli 2010 niet aan de vereisten van een rechtmatig terugkeerbesluit voldoet. Hierin is namelijk alleen bepaald dat eiser Nederland moet verlaten, maar niet is vermeld naar welk land eiser moet terugkeren. Ook uit de context van het besluit van 6 juli 2010 is niet op te maken dat verweerder eiser opdroeg om terug te keren naar Nigeria. Dat in het bestreden besluit wel is vermeld dat eiser moet terugkeren naar Nigeria, maakt het voorgaande volgens eiser niet anders. Dit besluit heeft namelijk enkel te gelden als inreisverbod, nu er al een terugkeerbesluit was genomen volgens verweerder. Het had op de weg van verweerder gelegen om alsnog een terugkeerbesluit uit te vaardigen waarin uitdrukkelijk is vermeld dat eiser dient terug te keren naar Nigeria, aldus eiser.
5.2
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 14 mei 2020 in de zaak FMS e.a. [4] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juni 2021 [5] volgt dat een terugkeerbesluit het land van terugkeer moet vermelden. Een besluit voldoet ook aan de vereisten voor een terugkeerbesluit als uit de motivering ervan ondubbelzinnig blijkt naar welk land verweerder de vreemdeling wil uitzetten.
5.3
Eiser heeft gelijk dat in het besluit van 6 juli 2010 geen land van terugkeer is vermeld en ook niet uit de context van dat besluit is op te maken naar welk land eiser moet terugkeren. Er staat immers alleen dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland meer kan hebben, dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten en daartoe kan worden uitgezet. De rechtbank is echter van oordeel dat met het bestreden besluit alsnog is voldaan aan de vereisten voor een terugkeerbesluit die blijken uit voornoemde Afdelingsuitspraak. Uit deze uitspraak volgt immers ook dat verweerder het ten onrechte niet noemen van het land van terugkeer in een éérder besluit kan herstellen door alsnog een (aanvullend) terugkeerbesluit te nemen waarin wel vermeld wordt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. De achterliggende gedachte bij het nemen van een aanvullend terugkeerbesluit waarin het land van terugkeer wordt benoemd, is dat het voor een vreemdeling kenbaar moet zijn naar welk land hij mogelijk zal worden verwijderd. In het bestreden besluit is het volgende opgenomen:
‘De opheffing van de ongewenstverklaring brengt geen verandering in uw onmiddellijke vertrekplicht. In het besluit van de ongewenstverklaring stond dat u Nederland meteen moest verlaten. Dat geldt als een terugkeerbesluit. Het terugkeerbesluit is niet ingetrokken en geldt nog steeds. U moet Nederland en de EU meteen verlaten en zich naar Nigeria begeven.’
Ook is in het bestreden besluit opgenomen dat uit het Rapport Taalanalyse van Bureau land en taal van 19 februari 2014 eenduidig is gebleken dat eiser is te herleiden tot de spraakgemeenschap binnen Nigeria. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee voldaan aan de vereisten voor een terugkeerbesluit die volgen uit de rechtspraak van het Hof en de Afdeling. Voor eiser is het duidelijk en kenbaar naar welk land hij mogelijk zal worden verwijderd, namelijk Nigeria. Daarmee is sprake van een rechtsgeldig terugkeerbesluit, waarop het aan eiser opgelegde inreisverbod gebaseerd kon worden. Uit het voorgaande volgt ook dat het aanvullende besluit van 1 december 2022 onverplicht en ten overvloede is genomen.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H.G. Odink, rechter, in aanwezigheid van mr. I.S. Roefs, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie artikel 66a, eerste lid, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven.
4.Arrest van 14 mei 2020, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA2650.
5.Uitspraak van 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.