202205060/1/R4.
Datum uitspraak: 26 juni 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
Landgoed Het Hoenderbosch B.V., gevestigd te Doetinchem, en anderen (hierna: Hoenderbosch en anderen),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Oude IJsselstreek,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2022 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, locatie Kleine Beer en Grote Beer Westendorp" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben Hoenderbosch en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Hoenderbosch en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 maart 2024, waar Hoenderbosch en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde A], vergezeld door [gemachtigde B], en de raad, vertegenwoordigd door T. van Rijbroek, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [partij A], vertegenwoordigd door mr. D. Teeuwsen, als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvoor het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd, het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 17 juni 2021 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Bijlage
2. De relevante regelgeving is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Inleiding
3. Het plangebied bevindt zich tussen de Kersendijk en Toldijk in Westendorp en bestaat uit percelen ten noorden en ten zuiden van de Beukendijk. In de bestaande situatie wordt het plangebied grotendeels gebruikt voor het verbouwen van gewassen. Het plan voorziet in de realisatie van twee landgoederen op de gronden ten zuiden van de Beukendijk. Eén landgoed is voorzien op het zuidwestelijk deel (Grote Beer) en het andere op het oostelijk deel (Kleine Beer). Het plan voorziet ook in de ontwikkeling van natuur.
Aan de gronden ten noorden van de Beukendijk is de bestemming "Natuur" toegekend. Ook aan de gronden ten zuiden is de bestemming "Natuur" toegekend, met dien verstande dat per deelgebied/landgoed is voorzien in een plandeel met de bestemming "Wonen". Op deze gronden worden woonclusters gerealiseerd, met per landgoed drie woningen.
Volgens de plantoelichting wordt met de aanleg van de landgoederen de landschappelijke kwaliteit ter plaatse versterkt. Door het plan wordt er een verbinding tussen natuurkerngebieden ontwikkeld voor onder andere landzoogdieren, zoals de das, eekhoorn en kleine knaagdieren. De aanleg van bos, struweel en vochtig bloemrijk grasland op het landgoed levert daarnaast meerwaarde op voor amfibieën, vogels, vlinders en vleermuizen, aldus de plantoelichting.
4. Landgoed Het Hoenderbosch ligt direct ten zuiden en oosten van het plangebied. Hoenderbosch is de eigenaar van dit landgoed. [partij B], [partij C] en [partij D], die gezamenlijk met Hoenderbosch beroep hebben ingesteld, wonen in de omgeving van het plangebied. Hoenderbosch en anderen kunnen zich niet verenigen met het plan, omdat zij vrezen dat de voorziene ontwikkeling, in het bijzonder de woningen, leidt tot de aantasting van de bestaande natuur, de ecologische samenhang tussen gebieden, en de leefomgeving van verschillende diersoorten.
Toetsingskader
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Ingetrokken beroepsgronden
6. Op de zitting hebben Hoenderbosch en anderen de beroepsgrond dat het plan in strijd is met artikel 2.7 van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb) ingetrokken. Ook hebben Hoenderbosch en anderen op de zitting de beroepsgronden over het gronddepot en "de borging van de groene intenties van de initiatiefnemer" ingetrokken.
Participatie en vertrouwensbeginsel
7. Hoenderbosch en anderen betogen dat zij onvoldoende hebben kunnen participeren bij de voorbereiding van het plan. Zij hebben in dit verband verwezen naar de website van de gemeente. Daarop staat dat "de Omgevingswet een sterke mate van participatie van inwoners en bedrijven wenst". Ook wijzen zij op het coalitieakkoord waarin staat dat de gemeente "meer moet samenwerken met de inwoners om plannen en beleid beter te maken". Gelet hierop is bij Hoenderbosch en anderen het vertrouwen gewekt dat zij in staat gesteld zouden worden om voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpplan inbreng te leveren over de beoogde ontwikkeling.
7.1. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet aannemelijk maken dat van de kant van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit hij/zij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of het bestuursorgaan een bepaalde bevoegdheid zou uitoefenen en zo ja hoe. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend. Dat is het geval als de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht veronderstellen dat degene die de uitlating deed of de gedraging verrichtte de opvatting van het bevoegde orgaan vertolkte.
7.2. Het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan is voorbereid met toepassing van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. In overeenstemming met deze procedure zijn Hoenderbosch en anderen in de gelegenheid gesteld om een zienswijze over het ontwerpplan naar voren te brengen. Niet in geschil is dat aan de wettelijke vereisten voor de vaststelling van het bestemmingsplan is voldaan. Het bieden van inspraak voorafgaand aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan maakt geen onderdeel uit van de in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet bieden van inspraak in die eerdere fase heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan. Uit de informatie op de gemeentelijke website en uit de geciteerde passage uit het coalitieakkoord volgt niet dat de raad had moeten voorzien in inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpplan. Evenmin hebben Hoenderbosch en anderen hieruit het gerechtvaardigd vertrouwen mogen ontlenen dat zij deze mogelijkheid zouden krijgen. Het gaat hier om algemeen geformuleerde uitgangspunten of voorkeuren waaruit geen concrete verplichtingen voortvloeien. Het betoog slaagt niet.
Omgevingsverordening Gelderland
8. Hoenderbosch en anderen betogen dat het plan in strijd is met de bepalingen van de Omgevingsverordening Gelderland (hierna: de Omgevingsverordening) over het Gelders Natuurnetwerk en de Groene ontwikkelingszone. Daartoe voeren zij aan dat de in het plan voorziene inrichting van de twee erven zorgt voor een versnippering of blokkade voor met name de das en voor andere beschermde diersoorten. Hierdoor wordt volgens Hoenderbosch en anderen afbreuk gedaan aan de samenhang en daarmee aan het functioneren van de Groene ontwikkelingszone als ecologische verbindingszone.
8.1. De raad stelt dat alleen de bepalingen uit de Omgevingsverordening over de Groene ontwikkelingszone van toepassing zijn. Het plangebied bevindt zich namelijk niet in het Gelders Natuurnetwerk, maar een deel van het plangebied ligt wel in de Groene ontwikkelingszone.
8.2. De Afdeling stelt vast dat blijkens de bij de Omgevingsverordening behorende kaart het plangebied niet is aangewezen als Gelders Natuurnetwerk, zijnde de provinciale benaming voor het Natuurnetwerk Nederland. Gelet daarop zijn de bepalingen over de bescherming van het Gelders Natuurnetwerk niet van toepassing op het plan. Voor zover Hoenderbosch en anderen betogen dat het plan in strijd is met de bepalingen van de Omgevingsverordening over het Gelders Natuurnetwerk slaagt dit betoog daarom niet.
8.3. Het staat vast dat het zuidelijke deel van het plangebied in de Omgevingsverordening is aangewezen als Groene ontwikkelingszone. Artikel 2.52, tweede lid, van de Omgevingsverordening, waarin het beschermingsregime voor de Groene ontwikkelingszone is vastgelegd, is daarom van toepassing op dit plan.
Artikel 2.52, tweede lid, van de Omgevingsverordening luidt:
"Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan."
8.4. Volgens de raad is het plan niet in strijd met artikel 2.52, tweede lid, van de Omgevingsverordening. Het plan heeft volgens de raad geen negatieve gevolgen voor de Groene ontwikkelingszone. Door het plangebied, met uitzondering van de woonerven, te bestemmen voor "Natuur" wordt de kwaliteit van het gebied als ecologische verbindingszone juist versterkt. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raad gewezen op het rapport "Quickscan Wet natuurbescherming" van 1 maart 2019, geactualiseerd op 11 november 2021, van bureau "Loo Plan" (hierna: de Quickscan). Daarin is geconcludeerd dat de geplande werkzaamheden en uiteindelijke inrichting van het plangebied geen negatief effect hebben op de Groene ontwikkelingszone.
8.5. Hoenderbosch en anderen bestrijden de resultaten van de Quickscan. Hiertoe hebben zij het rapport "Rapportage Ecologische contra-expertise i.v.m. woningbouw in het natuurnetwerk bij Landgoed het Hoenderbosch bij Westendorp-Varsseveld, Gelderland" van EcoNatura van 16 juni 2023 (hierna: het rapport van EcoNatura) overgelegd. In dit rapport staat dat het plangebied onderdeel is van de Groene ontwikkelingszone. Ontwikkelingen binnen de Groene ontwikkelingszones zijn mogelijk als de initiatiefnemer de kernkwaliteiten van het gebied versterkt en duurzaam beheert. Dit is onder meer mogelijk door de aanleg van natuur- en landschapselementen die de kernkwaliteiten en natuurdoelstellingen in het gebied bevorderen. Volgens het rapport van EcoNatura vindt er door de voorziene woningen een intensivering plaats van de menselijke activiteiten in het plangebied. Dit gaat ten koste van de ter plaatse aanwezige natuurwaarden en de ecologische functionaliteit van het plangebied. Het leefgebied van beschermde diersoorten, met name de das, komt als gevolg van het plan onder druk te staan. In directe zin beïnvloedt de voorgenomen landschapsinrichting weliswaar geen vaste rust- of voortplantingsplaatsen van dieren, maar de ecologische draagkracht en functionaliteit van de ecologische zone worden wel negatief beïnvloed, aldus het rapport van EcoNatura.
8.6. De raad heeft in reactie op het rapport van EcoNatura de brief "Reactie van de provincie Gelderland op Ecologische contra-expertise Landgoed Kleine en Grote Beer, Westendorp (gemeente Oude IJsselstreek)" van 13 december 2022 (hierna: de brief van de provincie), en de notitie "Reactie Loo Plan op contraonderzoek EcoNatura" van 9 januari 2023 (hierna: de notitie van Loo Plan) overgelegd. Voor de onderbouwing van zijn standpunt dat door het plan de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone per saldo substantieel worden versterkt sluit de raad aan bij de inhoud van deze stukken.
De in het plan voorziene ontwikkelingen zijn door de provincie beoordeeld en getoetst aan artikel 2.52, tweede lid, van de Omgevingsverordening. In de brief van de provincie staat dat elke nieuwe activiteit of ontwikkeling in de Groene ontwikkelingszone per saldo moet leiden tot een versterking daarvan. Door het plangebied, met uitzondering van de erven, de bestemming "Natuur" te geven en de samenhang te verzekeren voldoet het plan volgens de provincie aan de instructieregel. De natuur wordt in de nieuwe situatie voldoende beschermd en de ecologische verbindingszone wordt versterkt, aldus de brief van de provincie.
Dat de voorgenomen ontwikkeling ertoe leidt dat de kernkwaliteiten van het gebied dat is aangewezen als Groene ontwikkelingszone substantieel worden versterkt blijkt volgens de raad eveneens uit de notitie van Loo Plan. Hierin staat dat de voorgenomen inrichting van het gebied leidt tot een duidelijke verbetering en versterking van de Groene ontwikkelingszone, ondanks de aanwezigheid van enkele gebouwen. In de notitie van Loo Plan staat verder dat het plangebied in de bestaande situatie wordt gebruikt voor agrarische doeleinden. Door de voorziene inrichting met zes woningen vinden nieuwe menselijke activiteiten plaats in het plangebied. De nadelige effecten van deze activiteiten worden door het realiseren van beschutting echter sterk verminderd. In een open terrein, in dit geval akkerland, vindt er sneller verstoring plaats door onder meer licht- en geluidhinder en agrarische grondbewerkingen, aldus de notitie van Loo Plan.
8.7. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het plan niet in strijd is met artikel 2.52, tweede lid, van de Omgevingsverordening. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat als gevolg van de in het plan voorziene natuurontwikkeling de kernkwaliteiten van de Groene ontwikkelingszone per saldo substantieel worden versterkt. De Afdeling ziet in de inhoud van het rapport van EcoNatura geen aanleiding voor het oordeel dat dit onjuist is. De conclusies in het rapport van EcoNatura hebben grotendeels betrekking op de gevolgen van het plan voor het Gelders Natuurnetwerk. Zoals de Afdeling hiervoor in 8.2 al heeft overwogen is het plangebied niet aangewezen als Gelders Natuurnetwerk, zodat de bepalingen over de bescherming hiervan niet van toepassing zijn op het bestreden besluit.
Het betoog slaagt niet.
Wet natuurbescherming: soorten
9. Hoenderbosch en anderen betogen dat het plan in strijd is met de soortenbeschermingsbepalingen van de Wnb. Volgens hen leidt de voorgenomen inrichting van het gebied, in het bijzonder de voorziene erven met de bijbehorende woningen, tot het verstoren van vaste rust- en verblijfplaatsen en het foerageergebied van beschermde diersoorten, in het bijzonder de das. Ook vrezen zij dat de voorziene ontsluiting van de woonerven leidt tot aanrijdingen tussen dieren en het gemotoriseerd verkeer. Het ecologisch onderzoek dat ten grondslag ligt aan het plan (Quickscan) is volgens Hoenderbosch en anderen ondeugdelijk. De raad mocht zich daarom bij de vaststelling van het plan hierop niet baseren. Voor de nadere onderbouwing van dit betoog hebben appellanten verwezen naar het rapport van EcoNatura.
9.1. De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een vrijstelling dan wel een ontheffing op grond van het soortenbeschermingsregime in de Wnb nodig is en zo ja, of deze ontheffing kan worden verleend, komen in beginsel pas aan de orde in een procedure op grond van de Wnb. Maar de raad mag het plan niet vaststellen indien en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime in de Wnb aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat. De Afdeling zal hierna beoordelen of de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat de bepalingen over soortenbescherming in de Wnb op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.
Uitweg Toldijk
10. Hoenderbosch en anderen betogen dat het plan in strijd is met de Wnb, omdat als gevolg van een toename van het autoverkeer in het gebied meer dieren zullen worden gedood. Volgens hen is de uitweg voor drie van de zes woningen ten onrechte voorzien aan de Toldijk. De Toldijk is een bochtige en smalle weg, waarvan in de bestaande situatie twee huishoudens gebruik maken. Volgens appellanten wordt de verkeersintensiteit op de Toldijk aanzienlijk verhoogd door het plan, met als gevolg een toename van het risico op aanrijdingen met beschermde diersoorten. De kern van de ecologische verbindingszone bevindt zich namelijk nabij de Toldijk. De uitweg van alle zes woningen had daarom voorzien moeten worden aan de Kersendijk, aldus appellanten.
10.1. De raad heeft toegelicht dat de drie woningen van de Kleine Beer worden ontsloten via de Toldijk en niet via de Kersendijk, omdat de afstand van de Kleine Beer tot de Toldijk korter is. Het benodigde verharde oppervlak wordt hierdoor beperkt tot een minimum. De ontsluiting van het plangebied leidt volgens de raad tot een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Het gaat immers om de verkeersgeneratie door het realiseren van zes nieuwe woningen. Ook zal het gemotoriseerd verkeer op de Toldijk niet met hoge snelheid kunnen rijden, omdat dit een smalle weg is. De voorziene ontsluiting van het plangebied, in het bijzonder die van de Kleine Beer, leidt volgens de raad daarom niet of slechts incidenteel tot aanrijdingen tussen het gemotoriseerd verkeer en beschermde diersoorten. De bepalingen van de Wnb over het doden van beschermde diersoorten staan daarom niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg. De Afdeling volgt dit standpunt van de raad. Het betoog slaagt niet.
Verstoring das
11. Hoenderbosch en anderen betogen dat de beoogde inrichting van het plangebied met zes woningen leidt tot verstoring van de das. Zij wijzen hierbij in het bijzonder op verstoring door verlichting, het verkeer en loslopende huisdieren (honden).
11.1. De Afdeling overweegt dat het betoog dat het plan in strijd is met de Wnb, omdat door de voorziene woningen de das wordt verstoord, niet slaagt. Het beschermingsregime van artikel 3.5, tweede lid, van de Wnb dat het opzettelijk verstoren van dieren verbiedt is op grond van het eerste lid van dit artikel van toepassing op in het wild levende dieren die worden genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het verdrag van Bonn, met uitzondering van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. De das wordt niet genoemd in de in het eerste lid genoemde bijlagen. Dat betekent dat het verstoren van de das niet verboden is. Het betoog slaagt niet.
Aantasting leef- en foerageergebied
12. Hoenderbosch en anderen betogen dat het plan in strijd is met artikel 3.10 van de Wnb, omdat de leefomgeving van de das en het foerageergebied van de das en andere soorten door de voorziene ontwikkeling worden aangetast. In de directe omgeving van het plangebied komen dassenburchten voor. De functionaliteit van deze dassenburchten wordt volgens appellanten nadelig beïnvloed door de realisatie van een relatief groot aantal woningen in de nabijheid ervan. Ook is waargenomen dat dassen vanuit Landgoed het Hoenderbosch over het plangebied bewegen en in het plangebied foerageren. Dit geldt ook voor andere diersoorten, in het bijzonder reeën, hazen, en vleermuissoorten. De voorziene woningen leiden volgens Hoenderbosch en anderen tot verstoring van het foerageergebied van deze en andere diersoorten. Het verlies van foerageergebied wordt volgens hen niet of onvoldoende gecompenseerd.
12.1. De raad heeft voor zijn standpunt aangesloten bij de inhoud van de Quickscan. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen verblijfplaatsen van beschermde diersoorten zijn aangetroffen in het plangebied. De in de omgeving van het plangebied aanwezige dassenburchten worden niet verstoord door de beoogde ontwikkeling. Het plangebied is geen essentieel leef- en foerageergebied van de in de omgeving voorkomende diersoorten. De nieuwe inrichting van het plangebied leidt volgens de Quickscan tot meer voedselaanbod en beschutting voor onder meer de das, reeën, steenmarters, mollen, konijnen of hazen dan het huidige intensieve agrarische gebruik.
12.2. In het door appellanten ingebrachte rapport van EcoNatura staat dat de voorgenomen landschapsinrichting geen vaste rust- en voortplantingsplaatsen van dieren beïnvloedt in fysieke zin. Wel komen de - buiten het plangebied gelegen dassenburchten - in een permanente verstoringszone te liggen. Een groot deel van het voedselgebied van dassen en reeën gaat verloren. Voor "akkergebonden soorten" zoals de patrijs en mogelijk ook de steenuil leidt de ontwikkeling tot habitatverlies. In de huidige situatie functioneert het plangebied als rustige zone waarbinnen de das zich ongestoord kan bewegen en de beschikking heeft tot voedsel en beschutting. Volgens het rapport van EcoNatura komt het leefgebied van de das in het geding, omdat menselijke invloeden als gevolg van de voorgenomen ontwikkelingen gaan overheersen.
12.3. De Afdeling stelt voorop dat niet in geschil is dat in het plangebied geen vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren voorkomen. Het plan leidt daarom niet tot het opzettelijk vernielen of beschadigen van vaste voortplantings- of rustplaatsen.
12.4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1457, worden foerageergebieden in beginsel niet beschermd via het soortenbeschermingsregime van de Wnb. Eén van de uitzonderingen daarop doet zich voor als een essentieel foerageergebied zodanig wordt aangetast dat daardoor de functionaliteit van de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van de betrokken diersoort wordt aangetast. Onder een essentieel foerageergebied wordt daarbij verstaan: een foerageergebied dat van wezenlijk belang is voor het functioneren van de voortplantings- of rustplaats wanneer er geen alternatieve foerageergebieden zijn om eventuele aantasting daarvan op te vangen. 12.5. De raad heeft in reactie op het rapport van EcoNatura de notitie van Loo Plan overgelegd. Hierin staat dat als gevolg van het plan geen vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen worden verstoord. De drie dassenburchten waar Hoenderbosch en anderen op hebben gewezen bevinden zich op 50 m van het plangebied en op 200 m van de in het plan voorziene woonerven. De tijdelijke werkzaamheden die op 50 m afstand van de burchten plaatsvinden bestaan uit het aanleggen van natuur en produceren weinig lawaai en trillingen. De meest verstorende tijdelijke werkzaamheden zijn gerelateerd aan het bouwen van de woningen. Deze werkzaamheden vinden plaats op een veel grotere afstand van de dassenburchten en leiden daarom niet tot verstoring ervan. Ook het gebruik van de woningen leidt niet tot verstoring gelet op de al genoemde afstand tussen de woonerven en de dassenburchten van minimaal 200 m. Bovendien wordt de invloed van menselijke activiteiten in het plangebied verzacht door de nieuwe beplanting tussen de woningen en de dassenburchten, zo volgt uit de Quickscan.
De raad heeft zich gelet op de hiervoor weergegeven toelichting uit de Quickscan op het standpunt mogen stellen dat het plan niet leidt tot verstoring van de buiten het plangebied gelegen dassenburchten.
12.6. In de Quickscan wordt geconcludeerd dat het plangebied geen essentieel foerageergebied is voor de in de omgeving voorkomende beschermde diersoorten. In het door appellanten overgelegde rapport van EcoNatura wordt toegelicht dat dassen en overige diersoorten in het plangebied foerageren. Dit betekent echter niet dat sprake is van essentieel foerageergebied.
12.7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt mogen stellen dat de Wnb in zoverre niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Windturbines
13. Hoenderbosch en anderen betogen dat artikel 4.1, aanhef en onder f, van de planregels in strijd is met de Wnb. Deze bepaling maakt het mogelijk om kleinschalige windturbines te bouwen op gronden met de bestemming "Wonen". Hoenderbosch en anderen vrezen dat vogels en vleermuizen zullen worden gedood. Dit is bij de vaststelling van het plan ten onrechte niet onderzocht.
13.1. Artikel 4.1, aanhef en onder f, van de planregels luidt:
"De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor kleinschalige windturbines […] uitsluitend binnen een bouwvlak ten behoeve van eigen energievoorziening, […]."
Artikel 4.2.3, aanhef en onder d, van de planregels luidt:
"Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde bij woningen gelden de volgende regels:
[…];
d. de bouwhoogte van kleinschalige windturbines mag maximaal 15 m bedragen;
[…]."
13.2. De raad heeft op de zitting toegelicht dat in de Quickscan is onderzocht welke vogelsoorten voorkomen in het plangebied. In aanmerking genomen dat het plan windturbines toestaat met een geringe (tip)hoogte van 15 m leiden de windturbines volgens de raad niet tot vogelsterfte als gevolg van aanvaringen, behoudens mogelijk in een enkel incidenteel geval. In de enkele stelling van Hoenderbosch en anderen dat "de kleinschalige windturbines in strijd zijn met de Wnb" ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het soortenbeschermingsregime van de Wnb aan de uitvoerbaarheid van artikel 4.1, onder f, van de planregels in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Verlichting
14. Hoenderbosch en anderen betogen dat in de planregels ten onrechte niet is geborgd dat met de verlichting bij de woonerven terughoudend zal worden omgegaan.
14.1. In wat Hoenderbosch en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat in de planregels geborgd had moeten worden dat terughoudend met verlichting zal worden omgegaan bij de woonerven. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat verlichting van de woningen ernstige gevolgen zal hebben voor beschermde diersoorten.
Het betoog slaagt niet.
Gemeentelijk beleid
Oppervlakte natuurcompensatie
15. Hoenderbosch en anderen betogen dat het plan in strijd is met het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de notitie "Lokale kwaliteitscriteria woningbouw Oude IJsselstreek" (hierna: de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw). Volgens hen wordt niet voldaan aan het vereiste dat voor de voorziene ontwikkeling van de twee landgoederen ten minste 10 ha natuurcompensatie plaatsvindt (5 ha per landgoed). De raad heeft ten onrechte de oppervlakte van de woonerven, de verhardingen voor de toegangswegen en de parkeergelegenheden meegeteld voor de oppervlakte van de natuurcompensatie. Ook zijn in de door de raad overgelegde berekening van de omvang van de natuurcompensatie ten onrechte gronden betrokken die geen deel uitmaken van dit plangebied, aldus Hoenderbosch en anderen.
15.1. De notitie Kwaliteitscriteria woningbouw bevat beleid voor het toetsen van woningbouwplannen. In paragraaf 2.5 van de notitie zijn de zogenoemde "lokale kwaliteitscriteria voor het realiseren van een landgoed in het buitengebied" vastgelegd. Eén van de voorwaarden is dat minimaal 5 ha natuurcompensatie moet worden aangelegd per landgoed.
15.2. Volgens de raad wordt aan de vereiste oppervlakte aan natuurcompensatie van 5 ha per landgoed voldaan. De oppervlakte van de natuurcompensatie is gemeten door "Buro Ontwerp & Omgeving" in het digitale tekenprogramma "AutoCAD". Deze berekening wijst volgens de raad uit dat de oppervlakte van de gronden met de bestemming "Natuur" 101.192 m² bedraagt. Op deze gronden is voorzien in de verharding voor de ontsluitingswegen en parkeerplaatsen. De totale oppervlakte van de verharding is 1.055 m². Als dit in mindering wordt gebracht op de totale oppervlakte van de bestemming "Natuur", bedraagt de oppervlakte van de voorziene natuurcompensatie nog steeds meer dan 10 ha. De raad heeft een kaart van de verbeelding van het plangebied overgelegd waarop de hiervoor genoemde oppervlakten zijn weergegeven.
15.3. In wat Hoenderbosch en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet mocht uitgaan van de door "Buro Ontwerp & Omgeving" verrichte meting van de oppervlakte van de natuurcompensatie. De raad heeft op de zitting toegelicht dat, anders dan Hoenderbosch en anderen veronderstellen, bij deze meting geen gronden zijn betrokken die geen deel uitmaken van het plangebied. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. De raad heeft verder toegelicht dat de verharding van de ontsluitingswegen en de parkeerplaatsen in mindering is gebracht op de totale oppervlakte van de bestemming "Natuur" en dat hierna nog steeds voldaan wordt aan het vereiste dat per landgoed ten minste 5 ha natuurcompensatie plaatsvindt.
Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan op dit punt in strijd is met het gemeentelijk beleid als vastgelegd in de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw.
Het betoog slaagt niet.
Erfinrichting
16. Hoenderbosch en anderen betogen dat de voorziene erfinrichting in strijd is met de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw. Volgens hen ontbreekt er een erfinrichtingsplan, terwijl dit wel is vereist. Voor zover
paragraaf 2.13.6 van het "Inrichtingsplan, Beplantings- en Beheerplan" van 27 november 2008, geactualiseerd op 11 november 2021, van bureau "Loo Plan"(hierna: het Inrichtingsplan) moet worden aangemerkt als een erfinrichtingsplan, is de hierin vastgelegde inrichting in strijd met de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw. Er wordt namelijk niet voldaan aan de zogenoemde "één erf-gedachte", omdat geen sprake is van een "ensemble" van de drie woningen op de beide landgoederen. Hoenderbosch en anderen stellen verder dat de door de raad in het verweerschrift toegezegde gemengde (vlecht)haag ten onrechte niet is geborgd in het Inrichtingsplan.
16.1. In paragraaf 2.5 van de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw staat over de inrichting van het erf het volgende:
"[…]. Voor de woningbouw dient sprake te zijn van een zorgvuldige stedenbouwkundige opzet (erfprincipe). De initiatiefnemer dient hiertoe een erfinrichtingsplan te overleggen. Uitgangspunt hierbij is de ‘één erf-gedachte’. Het natuurbeheersplan, het erf- en het landschapsinrichtingsplan moet binnen 1 jaar na oplevering van de nieuwe woning(en) gerealiseerd zijn."
16.2. Paragraaf 2.13.6 van het Inrichtingsplan gaat over de inrichting van de privégedeelten, zijnde de woonerven. Hierin staat dat de inrichting van de privégedeelten in beginsel buiten de kaders van dit Inrichtingsplan valt en is voorbehouden aan de kopers van de te realiseren woningen. Ten behoeve van de uitstraling van de beide landgoederen als één geheel zijn aan de inrichting van de privégedeelten enkele randvoorwaarden gesteld in paragraaf 2.13.6 van het Inrichtingsplan.
16.3. De Afdeling volgt het standpunt van de raad dat bijlage 1 bij de planregels, dat het inrichtingsplan voor het gehele plangebied bevat, kan worden aangemerkt als erfinrichtingsplan in de zin van de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw. Hierin is namelijk ook de inrichting van de privégedeelten vastgelegd. In paragraaf 2.13.6 van de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw zijn een aantal voorwaarden vastgelegd voor de inrichting van de woonerven. Van belang is verder dat in bijlage 4 bij het Inrichtingsplan een inrichtingskaart is opgenomen. Hierin is onder meer de situering van de woningen op de woonerven van de beide landgoederen vastgelegd. De raad heeft op de zitting naar deze inrichtingskaart verwezen en toegelicht dat de woningen op de beide landgoederen bij elkaar zijn gegroepeerd, zodat in zoverre eisen zijn gesteld aan de inrichting van de woonerven.
Over het betoog van Hoenderbosch en anderen dat niet voldaan wordt aan de "één erf-gedachte" overweegt de Afdeling als volgt. In de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw is niet toegelicht wat onder de "één erf-gedachte" wordt verstaan. In paragraaf 1.1 van het Inrichtingsplan staat dat wordt uitgegaan van één erf per landgoed. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat met de "één erf-gedachte" beoogd wordt aan te sluiten bij de inrichting van een agrarisch erf. Op een dergelijk erf, met een oppervlakte van 5.000 tot 10.000 m², wordt de (bedrijfs)bebouwing in elkaars nabijheid geconcentreerd. Daarmee komt volgens de raad tot uitdrukking dat de bebouwing, voor het aanzicht naar buiten toe, in onderlinge verbinding staat. Dit uitgangspunt ligt ook ten grondslag aan het plan. De woningen worden in elkaars nabijheid gebouwd zodat sprake is van een ensemble van drie woningen per landgoed, aldus de raad.
Gelet op de toelichting die de raad heeft gegeven ziet de Afdeling in wat Hoenderbosch en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd is met de zogeheten "één erf-gedachte" uit de notitie Kwaliteitscriteria woningbouw. De Afdeling volgt Hoenderbosch en anderen niet in hun betoog dat de gemengde (vlecht)haag moest worden geborgd in het Inrichtingsplan, omdat de raad onweersproken heeft gesteld dat de realisatie hiervan niet nodig is om te voldoen aan de "één erf-gedachte".
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
18. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. H.C.P. Venema, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, griffier.
w.g. Venema
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. van Grinsven
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2024
462-1070
BIJLAGE
Wet natuurbescherming
Artikel 3.1
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
[…].
Artikel 3.5
1. Het is verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, met uitzonderingen van de soorten, bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen.
2. Het is verboden dieren als bedoeld in het eerste lid opzettelijk te verstoren.
[…].
Artikel 3.10
1. Onverminderd artikel 3.5, eerste, vierde en vijfde lid, is het verboden:
a. in het wild levende zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, dagvlinders, libellen en kevers van de soorten, genoemd in bijlage, onderdeel A, bij deze wet, opzettelijk te doden of te vangen;
b. de vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren als bedoeld in onderdeel a opzettelijk te beschadigen of vernielen, of
[…]
Omgevingsverordening Gelderland
Artikel 2.52 (nieuwe ontwikkelingen in bestemmingsplan Groene ontwikkelingszone)
Een bestemmingsplan voor gronden gelegen binnen de Groene ontwikkelingszone kan een nieuwe kleinschalige ontwikkeling mogelijk maken, als:
a. in de toelichting bij het bestemmingsplan wordt aangetoond dat de kernkwaliteiten van het betreffende gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo substantieel worden versterkt;
b. deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde of gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.
Bestemmingsplan "Buitengebied, locatie Kleine Beer en Grote Beer Westendorp"
Artikel 4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor "Wonen" aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…];
f. kleinschalige windturbines […] uitsluitend binnen een bouwvlak ten behoeve van eigen energievoorziening, […]
[…].
Artikel 4.2.3 Bouwwerken geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde bij woningen gelden de volgende regels:
[…];
d. de bouwhoogte van kleinschalige windturbines mag maximaal 15 m bedragen;
[…].