ECLI:NL:RVS:2024:2744
Raad van State
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel en verzoek voorlopige voorziening
Op 4 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak betreffende een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De vreemdeling had op 26 april 2024 een aanvraag ingediend bij de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.J.J. Flantua, heeft hiertegen beroep aangetekend bij de rechtbank Den Haag, die op 4 juni 2024 het beroep ongegrond verklaarde. De vreemdeling heeft vervolgens hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechter merkte op dat het hogerberoepschrift geen vragen bevatte die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De voorzieningenrechter verwees ook naar een eerdere uitspraak van de Afdeling van 13 september 2023, waarin een vergelijkbare rechtsvraag was beantwoord.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. D.A. Verburg, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2024.