202307813/1/V2.
Datum uitspraak: 25 januari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2023 in zaak nr. NL23.26496 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 1 september 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 18 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.J.A. Bakker, advocaat te Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De Afdeling heeft de in de enige grief opgeworpen rechtsvraag over de termijn voor het doen van een verzoek tot terugname in de zin van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening beantwoord in haar uitspraak van 12 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:84. Hieruit volgt dat de staatssecretaris terecht aanvoert dat voor alle verzoeken tot terugname geldt dat ze uiterlijk binnen drie maanden na de indiening van een asielverzoek moeten worden gedaan. Dat geldt ook als het verzoek in dat geval wel binnen twee maanden na een Eurodac-treffer is gedaan. Dit betekent dat in dit geval het terugnameverzoek tijdig binnen de in artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening genoemde termijnen is verzonden. De staatssecretaris heeft namelijk de Duitse autoriteiten op 28 juli 2023, dus binnen twee maanden na de Eurodac-treffer van 7 juni 2023 en binnen drie maanden na de asielaanvraag van 16 mei 2023, verzocht de vreemdeling terug te nemen. De grief slaagt. 2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen en heeft nagelaten te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 1 september 2023 in stand blijven. Omdat niet in geschil is dat het besluit een motiveringsgebrek bevat, heeft de rechtbank het beroep terecht gegrond verklaard en het besluit terecht vernietigd. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting laat de Afdeling de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand (artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb). Dit betekent dat het besluit van 1 september 2023 feitelijk toch blijft gelden. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 december 2023 in zaak nr. NL23.26496, voor zover zij de staatssecretaris heeft opgedragen een nieuw besluit te nemen en heeft nagelaten te bepalen dat de rechtsgevolgen van het besluit van 1 september 2023, V-[…], in stand blijven;
III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven.
Aldus vastgesteld door mr. V.V. Essenburg, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. Essenburg
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Lodeweges
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2024
625