ECLI:NL:RVS:2024:2832

Raad van State

Datum uitspraak
10 juli 2024
Publicatiedatum
10 juli 2024
Zaaknummer
202301189/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag ME Vereniging Nederland door de minister voor Langdurige Zorg en Sport

Op 10 juli 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in het hoger beroep van de ME Vereniging Nederland tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een instellingssubsidie voor het jaar 2022 door de minister voor Langdurige Zorg en Sport. De aanvraag was afgewezen op basis van het Beleidskader inzake subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties, waarin is bepaald dat subsidies worden verleend aan één organisatie per aandoening. De minister stelde dat de ME Vereniging Nederland niet voldeed aan de organisatiecriteria, omdat zij beperkt rechtsbevoegd is en er al een andere organisatie, de ME/CVS Stichting Nederland, subsidie ontvangt voor het behartigen van de belangen van mensen met ME.

De rechtbank Rotterdam had eerder de afwijzing van de subsidieaanvraag bevestigd, en de ME Vereniging Nederland was het hier niet mee eens. In hoger beroep voerde de vereniging aan dat de rechtbank niet had onderkend dat de stichting zich richt op ME/CVS en niet specifiek op ME, en dat de belangen van mensen met ME niet door de stichting worden behartigd. De Afdeling oordeelde echter dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich ook richt op mensen met ME, en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de subsidieaanvraag van de vereniging afgewezen kon worden.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de minister niet gehouden was om subsidie te verlenen aan de ME Vereniging Nederland, aangezien de stichting al subsidie ontvangt voor een verwante aandoening. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van het Beleidskader en de criteria voor subsidieverlening aan patiënten- en gehandicaptenorganisaties.

Uitspraak

202301189/1/A2.
Datum uitspraak: 10 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
ME Vereniging Nederland (hierna ook: de vereniging), gevestigd te Rotterdam,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023 in zaak nr. 22/2352 in het geding tussen:
de vereniging
en
de minister voor Langdurige Zorg en Sport (hierna: de minister; onder de minister wordt hierna ook de rechtsvoorganger en de rechtsopvolger van de minister verstaan).
Procesverloop
Bij besluit van 30 december 2021 heeft de minister de aanvraag van de vereniging om een instellingssubsidie voor het jaar 2022 afgewezen.
Bij besluit van 7 april 2022 heeft de minister het door de vereniging daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 11 januari 2023 heeft de rechtbank het door de vereniging ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vereniging hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De vereniging heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 27 mei 2024, waar de vereniging, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en de minister, vertegenwoordigd door mr. E. van Brandwijk en G.B.M. Schendstok-Doornweerd, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       Instellingssubsidies voor patiënten- en gehandicaptenorganisaties (hierna: pg-organisaties) worden verstrekt op grond van de Kaderregeling OCW, SZW en VWS. De instellingssubsidie is bedoeld voor activiteiten op het gebied van lotgenotencontact, informatievoorziening dan wel (aandoeningsspecifieke) belangenbehartiging. Het subsidiebeleid ten tijde van belang is uitgewerkt in het Beleidskader inzake subsidiëring van patiënten- en gehandicaptenorganisaties 2019-2022 (hierna: het Beleidskader). Hierin is onder andere bepaald dat subsidies worden verleend aan één pg-organisatie per aandoening.
2.       ME Vereniging Nederland is een organisatie voor mensen met myalgische encefalomyelitis (hierna: ME). De vereniging houdt zich onder andere bezig met belangenbehartiging, voorlichting en lotgenotencontact.
3.       Bij het besluit van 30 december 2021, gehandhaafd bij het besluit van 7 april 2022, heeft de minister de aanvraag van de vereniging om een instellingssubsidie voor het jaar 2022 afgewezen.
De vereniging voldoet niet aan de organisatiecriteria van het Beleidskader omdat de vereniging beperkt rechtsbevoegd is, in plaats van volledig rechtsbevoegd.
Daarnaast wordt niet voldaan aan de inhoudelijke criteria van het Beleidskader omdat er een andere organisatie is, de ME/CVS Stichting Nederland (hierna: de stichting), die een instellingssubsidie ontvangt en zich richt op dezelfde, een verwante of een vergelijkbare aandoening. De stichting richt zich namelijk ook op mensen met ME. Volgens de minister blijkt dat uit haar statuten en haar website. In artikel 2, eerste lid, van de statuten van de stichting staat dat zij zich ten doel stelt om de collectieve en individuele belangen te behartigen van degenen die lijden aan de ziekte ME/CVS, hun partners, verwanten en naaste omgeving. Uit deze formulering blijkt volgens de minister dat de stichting zich onder meer op de belangen van mensen met ME richt. De doelstelling van de stichting wordt verder bevestigd door wat op haar website staat. Hierop staat namelijk dat de stichting een patiëntenorganisatie is voor mensen met ME en CVS. Zij richt zich onder meer op activiteiten als informatie voorziening, lotgenotencontact en belangenbehartiging. De stichting wil herkenbaar en vindbaar zijn voor artsen en patiënten, los van het diagnostisch label dat men gebruikt. Om deze reden maakt de stichting vooralsnog geen onderscheid tussen ME of CVS, en gebruikt zij het combinatiebegrip ME/CVS.
Aangevallen uitspraak
4.       Volgens de rechtbank heeft de minister zich op het standpunt kunnen stellen dat de vereniging zich niet richt op een nog niet vertegenwoordigde groep patiënten met een te onderscheiden aandoening. De stichting ontvangt al jarenlang subsidie voor het behartigen van de belangen van mensen met ME. Dat blijkt onder andere uit de statuten en de website van de stichting. In wat de vereniging aanvoert, ziet de rechtbank geen grond om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling in de uitspraken van 20 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:95, en van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2756. De rechtbank heeft op basis van wat de vereniging heeft aangevoerd geen schending van het recht op gelijke behandeling kunnen vaststellen.
Hoger beroep
5.       De vereniging is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. De vereniging voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de stichting zich richt op ME/CVS en niet op ME. Volgens de vereniging worden de belangen van mensen met ME niet behartigd door de stichting, willen mensen met ME niet vertegenwoordigd worden door de stichting en is het recht op gelijke behandeling geschonden. De vereniging voert verder aan dat de rechtbank ten onrechte heeft verwezen naar uitspraken van de Afdeling, waarmee sprake is van partijdigheid. In die uitspraken is namelijk overwogen dat de stichting blijkens haar website een patiëntenorganisatie is voor CVS en ME, maar de Afdeling heeft de website volgens de vereniging onjuist geciteerd. Op de website van de stichting staat namelijk dat de stichting zich richt op ME/CVS. De vereniging heeft verder een nader stuk overgelegd waarin e-mailberichten zijn opgenomen waaruit blijkt dat de minister over een handgeschreven overzicht van de stichting beschikt waarin definities zijn opgenomen. Volgens de vereniging volgt uit dat overzicht wat de stichting onder ‘ME/CVS’ verstaat en is dit een op de zaak betrekking hebbend stuk, dat de minister ten onrechte niet heeft overgelegd.
Afbakening van het geschil
5.1.    De Afdeling stelt voorop dat niet in geschil is dat de vereniging niet volledig rechtsbevoegd is en reeds daarom niet voldoet aan de voorwaarden van het Beleidskader. De minister heeft dit ook aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd. Eveneens is niet in geschil dat dit een reparabel element betreft. Wel is in geschil of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich richt op mensen met ME en daarom de subsidieaanvraag van de vereniging heeft kunnen afwijzen.
Toetsingskader
5.2.    Volgens paragraaf 3.3.3, onder b, van het Beleidskader is subsidieverlening aan een nieuwe toetreder alleen mogelijk als er geen andere pg-organisatie is die in het voorafgaande jaar reeds een instellingssubsidie op grond van het beleidskader heeft ontvangen en zich richt op dezelfde, een verwante of een vergelijkbare aandoening of beperking, dan wel zich richt op een bredere doelgroep die qua werkterrein overlappend is. Het is immers niet doelmatig en doeltreffend als er nieuwe organisaties bijkomen die zich, op een beperkte doelgroep richten of op andere wijze bijdragen aan versnippering in plaats van krachtenbundeling. De nieuwe subsidie aanvragende organisatie moet derhalve kunnen aantonen dat de aandoening of daarmee samenhangende beperking niet door een reeds gesubsidieerde pg-organisatie wordt vertegenwoordigd.
Beoordeling
5.3.    Voor zover de vereniging betoogt dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich richt op mensen met ME, omdat dit niet uit de website van de stichting volgt, slaagt dat betoog niet. Op de website van de stichting staat dat zij zich richt op mensen met ‘ME/CVS’. Zoals de minister in zijn besluit van 7 april 2021 heeft toegelicht, staat op deze website ook dat de stichting herkenbaar en vindbaar wil zijn voor artsen en patiënten los van het diagnostisch label dat men gebruikt, dat ze daarom geen onderscheid tussen ME en CVS maakt en het combinatiebegrip ME/CVS gebruikt. Gelet daarop heeft de minister kunnen concluderen dat uit de website van de stichting volgt dat zij zich (onder meer) richt op mensen met ME. De Afdeling is in eerdere uitspraken over dit onderwerp tot diezelfde conclusie gekomen. Dat de rechtbank naar die uitspraken heeft verwezen, maakt niet dat sprake is van partijdigheid. Verder ziet de Afdeling in wat de vereniging heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het recht op gelijke behandeling is geschonden. Dat mensen met ME zich niet door de stichting zouden willen laten vertegenwoordigen, betekent niet dat de minister gehouden is om subsidie te verlenen aan de vereniging of dat de minister geen subsidie mag verlenen aan een organisatie die zich mede op hen richt.
5.4.    De Afdeling oordeelt verder dat het handgeschreven overzicht van de stichting waarin definities zijn opgenomen geen op de zaak betrekking hebbend stuk is als bedoeld in artikel 8:42, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tot bedoelde stukken behoren alle stukken die de minister ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. In geschil is of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich richt op mensen met ME. Zoals ook onder 3 is overwogen, heeft de minister voor de onderbouwing van dat standpunt verwezen naar de statuten van de stichting en de daarin geformuleerde doelstellingen die worden bevestigd door de website van de stichting, waarop staat dat de stichting herkenbaar en vindbaar wil zijn voor artsen en patiënten los van het diagnostisch label dat men gebruikt, dat zij daarom geen onderscheid tussen ME en CVS maakt en het combinatiebegrip ME/CVS gebruikt. Gelet daarop is een definitiebepaling van ME/CVS niet van belang voor het antwoord op de vraag of de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich (mede) richt op mensen met ME. De minister was daarom niet gehouden het handgeschreven overzicht van de stichting in deze procedure te overleggen.
5.5.    Gelet op het voorgaande, oordeelt de Afdeling dat de minister zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de stichting zich richt op dezelfde, een verwante of een vergelijkbare aandoening als de vereniging, namelijk ME. De rechtbank is dan ook terecht tot het oordeel gekomen dat de minister de subsidieaanvraag van de vereniging mocht afwijzen.
Slotsom
6.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
7.       De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.K. van de Riet, griffier.
w.g. Den Ouden
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Riet
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2024
994