ECLI:NL:RVS:2024:2966
Raad van State
- Hoger beroep
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 18 november 2020. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 1 december 2021, met een aanvulling op 17 oktober 2022. De rechtbank Den Haag verklaarde op 19 mei 2023 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.S.M. van Beek, hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste en derde grief werden niet gegrond verklaard, omdat ze geen vragen bevatten die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De tweede grief, die betrekking had op de belangenafweging van de minister in het kader van artikel 8 van het EVRM, werd ook afgewezen. De minister had volgens de Raad deugdelijk gemotiveerd dat er geen familie- of gezinsleven bestond tussen de vreemdeling en haar referent, en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid waren. Hierdoor was er geen noodzaak voor een belangenafweging.
Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 juli 2024.