ECLI:NL:RVS:2024:2966

Raad van State

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
22 juli 2024
Zaaknummer
202303705/1/V1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.Th. Drop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing verblijfsvergunning regulier voor vreemdeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De aanvraag werd afgewezen op 18 november 2020. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 1 december 2021, met een aanvulling op 17 oktober 2022. De rechtbank Den Haag verklaarde op 19 mei 2023 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond. Hierop heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. S.S.M. van Beek, hoger beroep ingesteld.

De Raad van State heeft de grieven van de vreemdeling beoordeeld. De eerste en derde grief werden niet gegrond verklaard, omdat ze geen vragen bevatten die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De tweede grief, die betrekking had op de belangenafweging van de minister in het kader van artikel 8 van het EVRM, werd ook afgewezen. De minister had volgens de Raad deugdelijk gemotiveerd dat er geen familie- of gezinsleven bestond tussen de vreemdeling en haar referent, en dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid waren. Hierdoor was er geen noodzaak voor een belangenafweging.

Uiteindelijk oordeelde de Raad van State dat het hoger beroep ongegrond was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar gedaan op 22 juli 2024.

Uitspraak

202303705/1/V1.
Datum uitspraak: 22 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2023 in zaak nr. NL21.20024 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 november 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 1 december 2021, aangevuld op 17 oktober 2022, heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 mei 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.S.M. van Beek, advocaat te Gouda, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de eerste en derde grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grieven geen vragen bevatten die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in de tweede grief over het oordeel van de rechtbank dat de door de minister gemaakte belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM aangaande de vreemdeling en referent niet ten onrechte in het nadeel van de vreemdeling is uitgevallen.
2.1.    Gelet op wat de Afdeling in haar uitspraak van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, onder 5 tot en met 5.4, heeft overwogen, slaagt dit betoog niet. De minister heeft zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat er tussen de vreemdeling en referent geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestaat. In die beoordeling heeft hij alle individuele feiten en omstandigheden van de vreemdeling en referent betrokken. De minister mocht daarom volstaan met de vaststelling dat er geen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan. Dat betekent dat hij in dit geval geen belangenafweging aangaande de vreemdeling en referent hoefde te maken. De vraag of deze belangenafweging deugdelijk heeft plaatsgevonden, behoeft daarom geen bespreking. De tweede grief slaagt niet.
3.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.C.J. de Wilde, griffier.
w.g. Drop
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. De Wilde
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024
598