202104553/1/R2.
Datum uitspraak: 24 juli 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te Zegge, gemeente Rucphen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Rucphen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 april 2021 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Zegge" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) is partij in dit geding.
De Afdeling heeft de zaak op zitting behandeld op 25 april 2024, waar [appellant], bijgestaan door mr. K.A. Luehof, rechtsbijstandverlener te Assen, en de raad, vertegenwoordigd door ing. C.M. van den Wijngaard en M. Hultermans, zijn verschenen.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 24 december 2020 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het plangebied betreft de bebouwde kom van de kern Zegge. Het plan is een actualisatie van het vorige bestemmingsplan.
3. [appellant] woont aan de [locatie] in Zegge en is eigenaar van het perceel kadastraal bekend gemeente Rucphen, sectie N, nummer 572 (hierna: het perceel). Het plan voorziet voor dit perceel in een woonbestemming zonder bouwvlakken. [appellant] is het niet eens met het plan, omdat het de door hem gewenste twee woningen niet mogelijk maakt.
Toetsingskader
4. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Toekennen bouwvlakken
5. [appellant] betoogt dat in het plan ten onrechte geen bouwvlakken zijn toegekend aan zijn perceel. [appellant] voert hierover aan dat de raad onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de raad de bouw van de twee woningen niet ruimtelijk aanvaardbaar vindt. Hij wijst erop dat hij een concreet initiatief heeft ingediend en hij voert aan dat hij door de raad niet in de gelegenheid is gesteld om het voorstel verder te concretiseren. Dit terwijl uit het rapport bij het initiatief volgt dat het toestaan van twee woningen op het perceel ruimtelijk inpasbaar is. Het naastgelegen ‘groen’ is sinds 2013 namelijk al bestemd voor meerdere woningen, waardoor min of meer een bebouwingscluster is ontstaan. Verder liggen de gewenste woningen binnen de bebouwde kom en het perceel heeft al een woonbestemming, zodat het initiatief past binnen de omgeving. Bovendien staat in de woonvisie 2020-2024 dat in Zegge ruimte is voor meerdere woningen.
5.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het toevoegen van twee bouwvlakken in strijd is met artikel 3.78 van de IOV, omdat voor het gehele gebied met de aanduiding "Verstedelijking afweegbaar", waarin het perceel van [appellant] ligt, geen integrale ontwikkelingsvisie is opgesteld. Bovendien ziet de raad geen noodzaak om een ontwikkelingsvisie op te stellen voor dat gebied, omdat er op dit moment binnen Zegge op meerdere locaties initiatieven zijn die woningbouw mogelijk maken. Wanneer de huidige woningbouwlocaties binnen Zegge geen ruimte meer bieden, is het mogelijk dat het gebied rondom het perceel van [appellant] wordt ontwikkeld. Het ontwikkelen van het perceel zonder een ontwikkelingsvisie, leidt volgens de raad tot versnippering van het planologisch beleid van de gemeente en het kan de optimale invulling van het gebied in de toekomst in de weg staan. Dit algemene belang moet volgens de raad prevaleren boven het voornamelijk persoonlijke belang van [appellant] om twee extra woningen op het perceel te realiseren. Daar komt bij dat de omstandigheid dat er op basis van de IOV kan worden voorzien in een stedelijke ontwikkeling of de nieuwvestiging van één of meer woningen, niet betekent dat hieruit een verplichting voor de raad volgt om een dergelijke ontwikkeling ook daadwerkelijk mogelijk te maken.
5.2. Het perceel van [appellant] ligt op grond van de IOV in het "Landelijk gebied" en heeft de aanduiding "Verstedelijking afweegbaar".
5.3. Artikel 3.78, eerste lid, van de IOV stelt voorwaarden aan het bouwen van één of meer woningen als de aanduiding "Verstedelijking afweegbaar" van toepassing is. Voor de vaststelling van een bestemmingsplan dat hierin voorziet, is het onder andere vereist dat een ontwikkelingsvisie wordt opgesteld.
5.4. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het toekennen van twee bouwvlakken in strijd is met artikel 3.78, eerste lid, van de IOV, nu voor het gebied waarin het perceel van [appellant] ligt, een ontwikkelingsvisie ontbreekt. Anders dan [appellant] betoogt, is het toekennen van een woonbestemming aan zijn perceel geen ontwikkelingsvisie in de zin van artikel 3.78, eerste lid, van de IOV.
5.5. Daarnaast mocht de raad zich op het standpunt stellen dat het realiseren van twee woningen op het betrokken perceel op dit moment niet wenselijk is vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, omdat pas adequaat kan worden beoordeeld of het toevoegen van twee bouwvlakken planologisch aanvaardbaar is, als voor het gehele gebied met de aanduiding "Verstedelijking afweegbaar" een integrale ontwikkelingsvisie is opgesteld. De raad mocht zich op het standpunt stellen dat de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het initiatief van [appellant] alleen in samenhang met die van een mogelijke ontwikkeling van omliggende gronden kan worden beoordeeld. Daar komt nog bij dat de raad zich op het standpunt mocht stellen dat er geen noodzaak was om een ontwikkelingsvisie op te stellen, omdat er binnen Zegge op meerdere locaties initiatieven zijn die woningbouw mogelijk maken. Het valt naar het oordeel van de Afdeling binnen de beleidsruimte van de raad om te bepalen of en wanneer een ontwikkelingsvisie wordt opgesteld. Dat het perceel al een woonbestemming heeft, maakt ook niet dat het toekennen van twee bouwvlakken ruimtelijk aanvaardbaar is. In het vorige plan was namelijk ook aan het perceel een woonbestemming toegekend en de raad heeft toegelicht dat het perceel op dit moment wordt gebruikt als achtererfgebied. Daarom is in het plan aan het perceel een woonbestemming toegekend, die ter plaatse alleen bijbehorende bouwwerken toestaat. Gelet op het bovenstaande is de Afdeling van oordeel dat de raad voldoende inzichtelijk heeft gemaakt hoe hij het concrete initiatief en daarmee de belangen van [appellant] heeft meegewogen bij de vaststelling van het plan.
Het betoog slaagt niet.
Overschrijding redelijke termijn
6. [appellant] verzoekt om een schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn.
6.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, in de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), overschreden, indien de duur van de totale procedure te lang is. In zaken die worden voorbereid met afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, vangt de termijn aan op het moment van het indienen van het beroepschrift in eerste (en enige) aanleg. De termijn eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. De redelijke termijn voor een procedure in zaken zoals deze is in beginsel overschreden als de totale duur hiervan langer dan twee jaar heeft geduurd. 6.2. De redelijke termijn is gestart met het indienen van het beroepschrift door [appellant] op 12 juli 2021. Op het moment van doen van deze uitspraak is de redelijke termijn met meer dan een jaar overschreden. Deze overschrijding is geheel toe te rekenen aan de Afdeling. Van bijzondere omstandigheden die aanleiding kunnen geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen, is geen sprake. Als uitgangspunt geldt een tarief van € 500 per half jaar waarmee de termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. De Afdeling zal de Staat daarom veroordelen tot betaling van € 1.500,00 aan [appellant], als vergoeding van de geleden immateriële schade.
Conclusie beroep en verzoek
7. Het beroep is ongegrond.
8. Het verzoek van [appellant] om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen.
9. De Staat moet de proceskosten vergoeden die [appellant] heeft gemaakt in verband met het verzoek om schadevergoeding.
10.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) om aan [appellant] een schadevergoeding van € 1.500,00 te betalen;
III. veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het verzoek om schadevergoeding opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F. Nales, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Nales
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2024
680-1074
Bijlage
Artikel 3.78 van de Interim Omgevingsverordening Noord-Brabant:
"Lid 1: Een bestemmingsplan van toepassing op Verstedelijking afweegbaar kan voorzien in de nieuwvestiging van één of meer woningen als uit een ontwikkelingsvisie blijkt dat:
a. de woningen worden opgericht binnen een bebouwingsconcentratie;
b. er geen sprake is van een aanzet voor een stedelijke ontwikkeling;
c. de nieuwvestiging:
1. bijdraagt aan behoud en ontwikkeling van de omgevingskwaliteit van de bebouwingsconcentratie;
2. gepaard gaat met een fysieke tegenprestatie die in evenredige verhouding staat tot de ontwikkeling van de woningen;
3. is bezien of een ruimte voor ruimte ontwikkeling deel kan uitmaken van de kwaliteitsverbetering.
Lid 2: Er is sprake van een evenredige verhouding als de fysieke tegenprestatie vergelijkbaar is met de regeling ruimte voor ruimte, bedoeld in artikel 3.80."