202305056/1/A2.
Datum uitspraak: 7 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 12 juli 2023 in zaak nr. 22/6809 in het geding tussen:
[appellante]
en
de Commissie Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: CSG).
Procesverloop
Bij besluit van 20 april 2021 heeft de CSG de aanvraag van [appellante] om een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: schadefonds) afgewezen.
Bij besluit van 5 september 2022 heeft de CSG het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 12 juli 2023 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De CSG heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 11 juli 2024, waar de CSG, vertegenwoordigd door mr. A.S.R. Bisessar-Chigharoe, is verschenen.
Overwegingen
Voorgeschiedenis
1. Op 16 oktober 2020 heeft [appellante] een aanvraag ingediend om een uitkering uit het schadefonds.
2. In de aanvraag heeft [appellante] kenbaar gemaakt dat zij slachtoffer is geworden van mishandeling in de huiselijke sfeer in de periode 1995-2005. Hierdoor heeft zij onder meer blauwe plekken en een hersenschudding opgelopen.
3. De CSG heeft bij besluit van 20 april 2021, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 5 september 2022, de aanvraag van [appellante] afgewezen. [appellante] heeft de aanvraag niet binnen de gestelde wettelijke termijn van tien jaar ingediend. Ook heeft [appellante] volgens de CSG geen verschoonbare redenen gegeven voor de termijnoverschrijding.
4. De rechtbank heeft het beroep van [appellante] ongegrond verklaard. .
Wet- en regelgeving
5. In artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (hierna: de Wsg) is bepaald dat uit het schadefonds uitkeringen kunnen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
6. In artikel 7 van de Wsg is bepaald dat een aanvraag voor een uitkering moet worden ingediend binnen tien jaar na de dag waarop het misdrijf is gepleegd. Een na afloop van de termijn ingediende aanvraag wordt niettemin behandeld, indien blijkt dat de aanvraag zo spoedig is ingediend als redelijkerwijs kon worden verlangd.
7. De CSG heeft bij het nemen van beslissingen op verzoeken om een uitkering als bedoeld in artikel 3 van de Wsg beslissingsruimte en heeft daaraan invulling gegeven in de Beleidsbundel Schadefonds Geweldsmisdrijven, te raadplegen op de website van het CSG (www.schadefonds.nl).
8. Volgens hoofdstuk B van de Beleidsbundel (versie 1 juli 2019) moet de aanvrager een geldige reden opgeven voor het feit dat hij de aanvraag niet binnen tien jaar heeft ingediend. Een voorbeeld van een geldige reden voor een te laat ingediende aanvraag kan bijvoorbeeld zijn: ernstige psychische klachten, het niet op de hoogte zijn van het bestaan van het schadefonds, het eerst willen afwachten van de strafzaak tegen de dader of een foutief gegeven advies van een juridisch deskundige. Als een slachtoffer een aanvraag te laat indient, maar wel op de hoogte is van het bestaan van het schadefonds (omdat de aanvrager al eerder een aanvraag voor een ander geweldsmisdrijf heeft ingediend), wordt de aanvraag niet in behandeling genomen. Uitzondering is mogelijk als kan worden onderbouwd dat het slachtoffer door lichamelijke of psychische klachten niet eerder in staat was de aanvraag in te dienen.
Het hoger beroep
9. [appellante] heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Het oordeel van de Afdeling
10. Niet in geschil is dat [appellante] haar aanvraag buiten de wettelijke termijn heeft ingediend. Verder staat vast dat [appellante] op de hoogte was van het bestaan van het schadefonds, omdat zij al eerder een aanvraag voor een ander geweldsmisdrijf heeft ingediend. Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1326. 11. Het uitgangspunt bij overschrijding van de wettelijke indieningstermijn van tien jaar is dat de aanvraag wordt afgewezen. Op de zitting van de Afdeling heeft de CSG toegelicht dat sinds de invoering van deze termijn consistent toepassing wordt gegeven aan het onder 8 weergegeven beleid. Uit de gedingstukken blijkt dat dit beleid ook in het geval van [appellante] is toegepast. Ten aanzien van de eerdere aanvraag waarnaar [appellante] verwijst, waarbij de termijnoverschrijding niet is getoetst heeft de CSG kenbaar gemaakt dat dit een fout is geweest. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat de CSG is gehouden om een gemaakte fout te herhalen (zie de uitspraak van de Afdeling van 31 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:320, onder 5). Het betoog van [appellante] dat de CSG bij haar eerste aanvraag geen fout heeft gemaakt door de termijnoverschrijding niet te toetsen maar haar beleid heeft veranderd, volgt de Afdeling niet. Ten tijde van haar aanvraag om een uitkering uit het schadefonds gold het beleid van de CSG zoals onder 8 weergegeven. De CSG heeft terecht op basis van dit beleid op de aanvraag van [appellante] beslist. 12. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
13. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
14. De CSG hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H. Bangma, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Bangma
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2024
299-1067