ECLI:NL:RVS:2024:3263
Raad van State
- Hoger beroep
- N. Verheij
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenveroordeling na intrekking hoger beroep in vreemdelingenzaak
In deze zaak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S. Kalu-Mollema, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 20 maart 2024. De vreemdeling heeft echter het hoger beroep ingetrokken en verzocht om de minister van Asiel en Migratie te veroordelen in de proceskosten die zijn ontstaan door deze procedure. Dit verzoek is gedaan op basis van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft het verzoek om proceskostenveroordeling beoordeeld. De vreemdeling heeft zijn hoger beroep ingetrokken, maar de Afdeling overweegt dat er aanleiding kan zijn voor een proceskostenveroordeling als de minister aan de vreemdeling tegemoet is gekomen of als het belang bij een uitspraak op het hoger beroep door zijn toedoen is vervallen. In dit geval heeft de minister op 12 juni 2024 een aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.
De Afdeling concludeert dat de minister binnen een redelijke termijn van vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit heeft genomen en dat er geen aanleiding is om de minister in de proceskosten te veroordelen. Het verzoek van de vreemdeling wordt dan ook afgewezen. De beslissing is genomen door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W. de Lange, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2024.