ECLI:NL:RVS:2024:3369
Raad van State
- Hoger beroep
- J.Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep van vreemdelingen tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf
Op 21 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van twee vreemdelingen, geboren in 1995 en 1997, van Jordaanse nationaliteit. De vreemdelingen hadden een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in Nederland, om bij hun ouders te kunnen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had deze aanvraag op 2 april 2021 afgewezen, waarna de vreemdelingen bezwaar maakten. Dit bezwaar werd op 31 maart 2023 door de staatssecretaris opnieuw ongegrond verklaard. Hierop hebben de vreemdelingen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 31 oktober 2023 het beroep ongegrond verklaarde.
De vreemdelingen, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. P.C.M. van Schijndel, hebben hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De Raad van State heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de minister van Asiel en Migratie zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er tussen de vreemdelingen en hun ouders geen bijzondere elementen van afhankelijkheid bestaan. De minister heeft de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet ten onrechte in het nadeel van de vreemdelingen laten uitvallen. De Raad van State concludeert dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat er geen familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestaat.
De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.Th. Drop, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Prins, griffier, en is openbaar uitgesproken op 21 augustus 2024.