ECLI:NL:RVS:2024:3397

Raad van State

Datum uitspraak
21 augustus 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
202306900/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Herziening
Rechters
  • B.P.M. van Ravels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van een uitspraak inzake schadevergoeding en rechtsbijstand

Op 21 augustus 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op het verzoek van [verzoeker] om herziening van een eerdere uitspraak van 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4114). In die eerdere uitspraak werd het hoger beroep van [verzoeker] tegen een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022 ongegrond verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de raad voor rechtsbijstand geen schadevergoeding aan [verzoeker] verschuldigd was, omdat het besluit van 25 april 2008 om een verzoek om herziening van een afwijzing van een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand buiten behandeling te stellen, niet onrechtmatig was.

In het herzieningsverzoek stelde [verzoeker] dat hij nooit toevoegingen had aangevraagd en dat de raad op de hoogte was van zijn lidmaatschap van een vakbond die zijn kosten voor rechtsbijstand dekte. Hij voerde aan dat de raad onrechtmatig had gehandeld door hem zeven toevoegingen toe te kennen tussen 2001 en 2008, wat zou hebben geleid tot schade in de vorm van niet doorbetaald loon en een niet uitbetaalde ziektewetuitkering. De Afdeling oordeelde echter dat [verzoeker] geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die voldeden aan de criteria van artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor herziening.

De Afdeling benadrukte dat het herzieningsverzoek niet bedoeld is om een geschil opnieuw aan de rechter voor te leggen, maar om te beoordelen of er nieuwe feiten zijn die tot een andere uitspraak zouden kunnen leiden. Aangezien [verzoeker] niet aan de vereisten voldeed, werd het verzoek om herziening afgewezen. De Afdeling concludeerde dat er geen grond was voor aanhouding van de zaak en dat de behandeling door een enkelvoudige kamer passend was. De raad voor rechtsbijstand werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202306900/1/A2.
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], gevestigd in [plaats],
verzoeker,
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023, in zaak nr. 202201616.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4114) heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2022 in zaak nr. 20/3802 ongegrond verklaard.
[verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad) heeft bij brief van 30 januari 2024 een reactie gegeven op het verzoek.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2024, waar [verzoeker] is verschenen.
Overwegingen
1.       Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Achtergrond
2.       De Afdeling is in de uitspraak van 8 november 2023 van oordeel dat de rechtbank in de uitspraak van 15 april 2022 terecht tot de conclusie komt dat de raad geen schadevergoeding aan [verzoeker] verschuldigd is. Voor toekenning van een schadevergoeding bestaat geen aanleiding, omdat de gestelde schadeoorzaak - het besluit van 25 april 2008 waarbij een verzoek om herziening van een afwijzing van een aanvraag om gesubsidieerde rechtsbijstand buiten behandeling is gesteld - niet onrechtmatig is.
Verzoek om herziening
3.       Op 9 november 2023 heeft [verzoeker] verzocht om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023.
4.       Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat hij nooit toevoegingen heeft aangevraagd. De raad wist dat hij lid was van de vakbond die zijn kosten voor rechtsbijstand betaalt. Niettemin heeft de raad zeven toevoegingen tussen 2001 en 2008 toegekend die geleid hebben tot schade in de vorm van niet doorbetaald loon en een niet uitbetaalde ziektewetuitkering over veertig maanden. Het causaal verband tussen het vermeende onrechtmatig handelen en de door [verzoeker] gestelde schade volgt, volgens hem, uit de sociale wetgeving die destijds van toepassing was. Hij betoogt verder dat de bewijslast moet worden omgekeerd, zodat het aan de raad is om te bewijzen dat de raad niet onrechtmatig heeft gehandeld. Tot het moment dat de raad dat bewijs heeft geleverd zou de zaak moeten worden aangehouden. Volgens hem is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit artikel 1 van de Grondwet om de zaak niet aan te houden. Verder vindt [verzoeker] dat een meervoudige kamer de zaak moet behandelen.
Beoordelingskader
5.       Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aan de orde zijn gesteld. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen en biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een in rechte onaantastbaar geworden uitspraak. Daarbij geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c, van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief, wat wil zeggen dat aan alle criteria moet worden voldaan.
Beoordeling door de Afdeling
6.       De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] ter onderbouwing van het verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb heeft aangevoerd. Dat betekent dat zijn verzoek om herziening moet worden afgewezen.
7.       Bij het verzoekschrift zijn door [verzoeker] kopieën van een groot aantal stukken gevoegd, maar zonder toelichting, die ontbreekt, is de relevantie van deze stukken voor de onderbouwing en beoordeling van zijn herzieningsverzoek niet duidelijk. De inhoud van deze stukken leidt dus niet tot een ander oordeel.
8.       Het betoog van [verzoeker] dat zijn hoger beroep in de uitspraak van 8 november 2023 ten onrechte ongegrond is verklaard, leidt ook niet tot een ander oordeel. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient, zoals overwogen onder 5, er niet toe om een geschil, waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Omdat [verzoeker] niet aan de vereisten voor de toewijzing van het herzieningsverzoek heeft voldaan, kan de Afdeling ook niet toekomen aan een inhoudelijke behandeling van de zaak.
9.       De Afdeling ziet ook geen grond voor aanhouding van de zaak. Anders dan [verzoeker] betoogt, is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit de Grondwet. Het is aan degene die om herziening verzoekt om feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren te brengen en [verzoeker] heeft dat niet gedaan.
10.     Tot slot ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze zaak ongeschikt is voor de behandeling door één rechter. De artikelen 8:10a en 8:119 van de Awb, in onderlinge samenhang gelezen, staan in dit geval niet in de weg aan behandeling door een enkelvoudige kamer. De stelling van [verzoeker] ter zitting dat behandeling van zijn herzieningsverzoek door een meervoudige kamer mogelijk tot een voor hem minder nadelige uitkomst zou leiden, leidt niet tot een ander oordeel.
11.     Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12.     Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
13.     De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
299-1120