202306895/1/A2
Datum uitspraak: 21 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoeker], gevestigd in [plaats],
om herziening (artikel 8:119 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023, in zaak nr. 202200309/1/A2.
Procesverloop
Bij uitspraak van 8 november 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4113) heeft de Afdeling het hoger beroep van [verzoeker] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 12 januari 2022 in zaak nr. 20/496 ongegrond verklaard. [verzoeker] heeft de Afdeling verzocht die uitspraak te herzien.
Het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad) heeft bij brief van 30 januari 2024 een reactie gegeven op het verzoek.
[verzoeker] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 13 augustus 2024, waar [verzoeker] is verschenen.
Overwegingen
1. Artikel 8:119, eerste lid, van de Awb luidt:
De bestuursrechter kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de bestuursrechter eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Achtergrond
2. De Afdeling is in de uitspraak van 8 november 2023 van oordeel dat de rechtbank in de uitspraak van 12 januari 2022 het beroep van [verzoeker] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. [verzoeker] had rechtstreeks beroep ingesteld bij de rechtbank zonder in het bezwaarschrift daartoe een verzoek te doen. Daardoor had hij ten onrechte de bezwaarschriftprocedure overgeslagen. De rechtbank kon daarom de zaak niet inhoudelijk beoordelen. De Afdeling heeft dit niet in strijd met het recht op toegang tot de rechter geacht. Ook is het verzoek van [verzoeker] om schadevergoeding afgewezen, omdat geen van de in artikel 8:88 Awb vermelde omstandigheden zich voordeed.
Verzoek om herziening
3. Op 9 november 2023 heeft [verzoeker] verzocht om herziening van de uitspraak van de Afdeling van 8 november 2023.
4. Ter zitting heeft [verzoeker] toegelicht dat hij nooit toevoegingen heeft aangevraagd. Hij is namelijk al jaren lid van de vakbond die de kosten voor zijn rechtsbijstand betaalt. Hij verwijst hiervoor onder meer naar de door hem overgelegde algemene voorwaarden van de vakbond. Niettemin heeft de raad zeven toevoegingen tussen 2001 en 2008 toegekend. [verzoeker] vindt dat hij met de overgelegde stukken voldoende bewijs heeft geleverd dat hij geen toevoegingen heeft aangevraagd. Hij betoogt dat de bewijslast moet worden omgekeerd, zodat het aan de raad is om aannemelijk te maken dat hij wel toevoegingen heeft aangevraagd. Tot die periode zou de zaak moeten worden aangehouden. Volgens hem is het in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit artikel 1 van de Grondwet om de zaak niet aan te houden. Verder vindt [verzoeker] dat een meervoudige kamer de zaak moet behandelen.
Beoordelingskader
5. Bij de beoordeling van een herzieningsverzoek is uitsluitend van belang of feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb aan de orde zijn gesteld. Bij de beslissing op een verzoek om herziening wordt slechts rekening gehouden met nader gebleken feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak waarvan herziening wordt verzocht en die de verzoeker in de procedure die heeft geleid tot die uitspraak niet naar voren heeft kunnen brengen. Het bijzondere rechtsmiddel van verzoek om herziening dient er niet toe om het geschil waarover bij uitspraak is beslist opnieuw aan de rechter voor te leggen en biedt een partij niet de mogelijkheid gronden die in een eerdere procedure naar voren zijn of hadden kunnen worden gebracht, opnieuw dan wel alsnog naar voren te brengen en zo het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Uitsluitend indien zich feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb voordoen, kan er aanleiding zijn voor herziening van een in rechte onaantastbaar geworden uitspraak. Daarbij geldt dat, wil een verzoek om herziening voor toewijzing in aanmerking komen, aan de in artikel 8:119, eerste lid, onder a, b en c, van de Awb genoemde criteria dient te worden voldaan. Deze criteria zijn cumulatief, wat wil zeggen dat aan alle criteria moet worden voldaan.
Beoordeling door de Afdeling
6. De Afdeling stelt vast dat [verzoeker] ter onderbouwing van het verzoek om herziening geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb heeft aangevoerd. Dat betekent dat zijn verzoek om herziening moet worden afgewezen.
7. Bij het verzoekschrift zijn door [verzoeker] kopieën van een groot aantal stukken gevoegd, maar zonder toelichting, die ontbreekt, is de relevantie van deze stukken voor de onderbouwing en beoordeling van zijn herzieningsverzoek niet duidelijk. De inhoud van deze stukken leidt dus niet tot een ander oordeel.
8. Het betoog van [verzoeker] dat zijn hoger beroep in de uitspraak van 8 november 2023 ten onrechte ongegrond is verklaard, leidt ook niet tot een ander oordeel. Het bijzondere rechtsmiddel herziening dient, zoals overwogen onder 5, er niet toe om een geschil, waarin is beslist, naar aanleiding van de uitspraak opnieuw aan de rechter voor te leggen. Omdat [verzoeker] niet aan de vereisten voor de toewijzing van het herzieningsverzoek heeft voldaan, kan de Afdeling ook niet toekomen aan de inhoudelijke bespreking van de zaak.
9. De Afdeling ziet ook geen grond voor aanhouding van de zaak. Anders dan [verzoeker] betoogt, is dit niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel uit de Grondwet. Het is aan degene die om herziening verzoekt om feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:119, eerste lid, van de Awb naar voren te brengen en [verzoeker] heeft dat niet gedaan.
10. Tot slot ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat deze zaak ongeschikt is voor de behandeling door één rechter. De artikelen 8:10a en 8:119 van de Awb, in onderlinge samenhang gelezen, staan in dit geval niet in de weg aan behandeling door een enkelvoudige kamer. De stelling van [verzoeker] ter zitting dat behandeling van zijn herzieningsverzoek door een meervoudige kamer mogelijk tot een voor hem minder nadelige uitkomst zou leiden, leidt niet tot een ander oordeel.
11. Het betoog slaagt niet.
Conclusie
12. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
13. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. B.P.M. van Ravels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, griffier.
w.g. Van Ravels
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Planken
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2024
299-1120