ECLI:NL:RVS:2024:3437

Raad van State

Datum uitspraak
23 augustus 2024
Publicatiedatum
23 augustus 2024
Zaaknummer
202404103/2/R4
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • A.B. Blomberg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake milieueffectrapport voor varkenshouderij in Hellendoorn

Op 23 augustus 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak tussen [verzoekster], een varkenshouderij in Daarle, en het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening naar aanleiding van een besluit van 4 oktober 2023, waarin het college heeft bepaald dat [verzoekster] een milieueffectrapport (m.e.r.) moet opstellen voor de bouw van een derde stal. Dit besluit is genomen vanwege zorgen over de ammoniakemissie en de mogelijke negatieve gevolgen voor Natura 2000-gebieden.

[Verzoekster] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat haar aanvraag voor de omgevingsvergunning zonder het m.e.r. kan worden behandeld. Tijdens de zitting op 15 augustus 2024 heeft [verzoekster] betoogd dat de ammoniakemissie zal afnemen door de aangevraagde aanpassingen in de stal, en dat het m.e.r. niets toevoegt aan de beoordeling van de aanvraag. Het college heeft echter gesteld dat er onzekerheid bestaat over de emissiereductie en dat de nieuwe stal kan leiden tot een toename van het emitterend oppervlak.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [verzoekster] onvoldoende argumenten heeft aangedragen om aan te nemen dat het college zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om de aanvraag om omgevingsvergunning verder in behandeling te nemen zonder m.e.r. afgewezen, en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van milieueffecten in het kader van de wetgeving.

Uitspraak

202404103/2/R4.
Datum uitspraak: 23 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], gevestigd in Daarle, gemeente Hellendoorn,
verzoekster,
en
het college van burgemeester en wethouders van Hellendoorn,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 oktober 2023 heeft het college beslist dat [verzoekster] een milieueffectrapport moet maken.
Bij besluit van 26 maart 2024 heeft het college het door [verzoekster] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 15 augustus 2024, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis en [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door K. Arends, A. ten Doeschot en A.J. ten Hove, zijn verschenen.
Overwegingen
1.       Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.       Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en een aantal aanverwante wetten in werking getreden. Deze wetten zijn niet van toepassing op dit geding.
3.       [verzoekster] exploiteert een varkenshouderij aan de [locatie] in Daarle. Op grond van de geldende omgevingsvergunning mag zij 6.300 varkens houden, verdeeld over twee stallen. [verzoekster] wil de varkens ruimer huisvesten om een Beter Leven-keurmerk te krijgen. Zij heeft een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een derde stal. Het aantal varkens in de inrichting blijft volgens de aanvraag gelijk. In de nieuwe stal (met stalsysteem D 3.2.7.1.1) zullen 1.980 varkens worden gehouden. In de twee bestaande stallen (met stalsysteem D 3.2.7.2.1) zullen elk 2.160 varkens worden gehouden.
Naar aanleiding van de door [verzoekster] ingediende notitie "Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling/bijlagen milieu" heeft het college bij het besluit van 4 oktober 2023 (hierna: het m.e.r.-beoordelingsbesluit) beslist dat [verzoekster] een milieueffectrapport moet maken. Vanwege (onzekerheid over) de ammoniakemissie uit de stallen kan volgens het college niet worden uitgesloten dat de activiteit significante negatieve gevolgen heeft voor Natura 2000-gebieden, zodat evenmin kan worden uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige milieugevolgen met zich brengt. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning is daarom een milieueffectrapport vereist, aldus het m.e.r.-beoordelingsbesluit.
4.       [verzoekster] verzoekt de voorzieningenrechter om het college bij wijze van voorlopige voorziening te gelasten om haar aanvraag om omgevingsvergunning in behandeling te nemen, zonder dat zij eerst een milieueffectrapport moet overleggen.
Zij voert daartoe aan dat zeker is dat de ammoniakemissie zal afnemen als gevolg van de aangevraagde activiteit, ondanks de onzekerheid over de ammoniakemissiefactor van het stalsysteem. In de nieuwe stal worden metalen driekantroosters boven het water- en mestkanaal aangebracht en hierdoor wordt per varken minder ammoniak geëmitteerd dan in de andere twee stallen. Aangezien het aantal varkens gelijk blijft neemt de ammoniakemissie dus af. Anders dan het college stelt, leidt de ruimere huisvesting volgens [verzoekster] niet tot een groter mestemitterend oppervlak, want varkens mesten vrijwel alleen achterin het hok, bij het mestkanaal. Het moeten opstellen van een milieueffectrapport voegt niets toe. Dit geldt te meer nu zij bij het college van gedeputeerde staten van Overijssel (hierna: GS) een vergunning heeft aangevraagd op grond van de Wet natuurbescherming (hierna: de Wnb). De gevolgen voor Natura 2000-gebieden kunnen dus in dat kader worden beoordeeld, aldus [verzoekster].
5.       De voorzieningenrechter ziet in hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd vooralsnog geen aanleiding om aan te nemen dat de Afdeling in de bodemprocedure zal oordelen dat het college zich redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat belangrijke nadelige milieugevolgen niet kunnen worden uitgesloten. Het college heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 4 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3699, toegelicht dat onzeker is of de verwachte emissiereductie voor stalsysteem D 3.2.7.1.1 wordt gehaald. Verder heeft het college toereikend gemotiveerd dat de nieuwe stal leidt tot een aanzienlijke toename van het emitterend oppervlak. De varkens worden namelijk ruimer gehuisvest en het college heeft onderbouwd dat "verstoord mestgedrag" kan leiden tot vloerbevuiling (buiten het mestkanaal) en daarmee een hogere ammoniakemissie. Het college verwijst in dat verband naar een advies van de Commissie Deskundigen Meststoffenwet van 18 juni 2020. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft [verzoekster] onvoldoende twijfel gezaaid over het standpunt van het college dat de ammoniakemissie toeneemt als gevolg van de ruimere huisvesting van de varkens, terwijl er onzekerheid is over de emissiereductie van het stalsysteem.
Dat een milieueffectrapport volgens [verzoekster] niets toevoegt, leidt niet tot een ander oordeel. De voorzieningenrechter overweegt dat het college bij het nemen van een m.e.r.-beoordelingsbesluit rekening moet houden met de relevante criteria uit bijlage III bij de mer-richtlijn (zie artikel 7.17, derde lid, aanhef en onder b, van de Wet milieubeheer). Eén van die criteria is (kort gezegd) het opnamevermogen van Natura 2000-gebieden. Het college is dus verplicht om rekening te houden met de mogelijke nadelige gevolgen van de activiteit voor Natura 2000-gebieden, ongeacht of [verzoekster] een Wnb-vergunning aanvraagt.
In wat [verzoekster] aanvoert ziet de voorzieningenrechter dan ook geen aanleiding om - in weerwil van artikel 7.28 van de Wet milieubeheer - te bepalen dat het college de aanvraag om omgevingsvergunning verder in behandeling moet nemen zonder milieueffectrapport.
6.       Overigens heeft het college ter zitting toegelicht dat het bij een m.e.r.-beoordeling wat betreft het onderdeel gebiedsbescherming aansluiting zoekt bij het standpunt van GS over de natuurtoestemming. Dat standpunt kan blijken uit een verklaring van geen bedenkingen, een natuurvergunning dan wel positieve weigering. [verzoekster] heeft echter haar aanvraag om omgevingsvergunning ingetrokken voor zover deze betrekking had op de zogenoemde aangehaakte Natura 2000-activiteit. Verder heeft het college van de provincie vernomen dat [verzoekster] (anders dan zij stelt) geen vervangende aanvraag om een vergunning op grond van de Wnb bij GS heeft ingediend. Het college kan dus geen standpunt van GS vernemen over de gevolgen van de aangevraagde activiteit voor Natura 2000-gebieden.
7.       Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
8.       Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A.B. Blomberg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.V. Veldwijk, griffier.
w.g. Blomberg
voorzieningenrechter
w.g. Veldwijk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 23 augustus 2024
912