202306477/1/V1.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[vreemdeling 1] en [referent]
appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 oktober 2023 in zaak nr. NL23.16410 in het geding tussen:
de vreemdeling en referent
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling en referent hebben beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om de vreemdeling een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: een mvv) te verlenen.
Bij uitspraak van 5 oktober 2023 heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en bepaald dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekendmaakt en binnen twintig weken als hij nader onderzoek nodig acht, en aan de vreemdeling een dwangsom verbeurt van € 100,00 voor elke dag dat hij die termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,00.
Tegen deze uitspraak hebben de vreemdeling en referent, vertegenwoordigd door mr. M. Issa, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De enige grief is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de minister binnen acht weken, dan wel twintig weken als de minister nader onderzoek nodig acht, alsnog een besluit moet nemen.
1.1. In haar uitspraak van 3 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2643, onder 4.5, heeft de Afdeling overwogen dat zij de beslistermijnen die de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:3590, aan de verschillende fasen in de besluitvorming bij een aanvraag om verlening van een mvv voor nareis verbindt redelijk acht. Uit wat de Afdeling heeft overwogen in die uitspraak, onder 4.6, volgt dat een beslistermijn van langer dan vier weken redelijk is als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen of nader onderzoek nodig acht om een besluit te nemen. Als hij deze stappen niet neemt, bijvoorbeeld omdat herstel van verzuimen of nader onderzoek niet nodig blijkt te zijn, krijgt hij ook geen langere beslistermijn. 1.2. In haar uitspraak heeft de rechtbank de uitspraak van 17 maart 2023 als uitgangspunt genomen. Zij heeft echter niet deugdelijk gemotiveerd dat een beslistermijn van minimaal acht weken redelijk is. De rechtbank heeft overwogen dat uit het verweerschrift valt op te maken dat de minister van plan is om de vreemdeling en referent gelegenheid tot herstel van verzuimen te bieden. De vreemdeling en referent wijzen er terecht op dat de minister in zijn verweerschrift slechts heeft gesteld dat hij voornemens is om gelegenheid tot herstel van verzuimen te bieden, zonder daarbij toe te lichten wat in het dossier ontbreekt, voordat hij een besluit kan nemen. De rechtbank heeft daarom ten onrechte zonder voorbehoud een beslistermijn van acht weken opgelegd. Zij had een beslistermijn van vier weken moeten opleggen, die alleen dan acht weken wordt als de minister daadwerkelijk herstel van verzuimen aanbiedt.
De grief slaagt.
2. Wat de vreemdeling en referent verder aanvoeren, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift in zoverre geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover zij de nadere termijn waarbinnen zij de minister heeft opgedragen om alsnog een besluit bekend te maken, heeft gesteld op acht weken na de dag van verzending van de uitspraak en op twintig weken na verzending van de uitspraak als de minister nader onderzoek nodig acht. De Afdeling zal deze nadere termijn vervangen door vier weken na de dag van verzending van de uitspraak, door acht weken als de minister gelegenheid tot herstel van verzuimen aanbiedt, door zestien weken als hij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als hij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt. Deze termijn loopt vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank en niet vanaf de datum van deze uitspraak in hoger beroep. De uitspraak van de rechtbank wordt voor het overige bevestigd. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de nareisaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 5 oktober 2023 in zaak nr. NL23.16410, voor zover zij de nadere termijn waarbinnen zij de minister van Asiel en Migratie heeft opgedragen om alsnog een besluit bekend te maken, heeft gesteld op acht weken na de dag van verzending van de uitspraak en op twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak als de minister nader onderzoek nodig acht;
III. vervangt de termijn in die uitspraak door vier weken na verzending van die uitspraak, door acht weken als de minister van Asiel en Migratie gelegenheid tot herstel van verzuimen biedt, door zestien weken als hij nader onderzoek aanbiedt en door twintig weken als hij zowel gelegenheid tot herstel van verzuimen als nader onderzoek aanbiedt;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling en referent in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de minister van Asiel en Migratie aan de vreemdeling en referent het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 274,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Verbeek
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
574-1060