202305430/1/R3.
Datum uitspraak: 28 augustus 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B], wonend te Staphorst (hierna samen en in enkelvoud: [appellanten]),
appellanten,
en
de raad van de gemeente Staphorst,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 juni 2023 heeft de raad het bestemmingsplan "Staphorst Dorp - Rouveen, ph [locatie 1] te Staphorst" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellanten] beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak behandeld op een zitting van 3 juni 2024, waar [appellanten], bijgestaan door mr. R.J.A. Steenbergen, advocaat te Groningen, en de raad, vertegenwoordigd door N.E.C. Versteegh, bijgestaan door mr. L.F. Miltenburg en mr. V.A. Textor, beiden advocaat te Arnhem, zijn verschenen. Ook is Woonstichting VechtHorst, vertegenwoordigd door [gemachtigde A] en [gemachtigde B], bijgestaan door mr. N.S. Commijs, advocaat te Zwolle, op de zitting als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 22 februari 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. De raad heeft het bestemmingsplan "Staphorst Dorp - Rouveen, ph [locatie 1] te Staphorst" (hierna: het bestemmingsplan) vastgesteld. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de herontwikkeling van de voormalige schoollocatie op het perceel [locatie 1] in Staphorst (hierna: het perceel), waar op dit moment het gemeentelijke dienstencentrum met verschillende maatschappelijke organisaties en verenigingen gehuisvest zijn. Het plan voorziet in de realisatie van 23 appartementen en 420 m2 bvo ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen.
3. [appellanten] woont tegenover het perceel aan de [locatie 2]. Hij is het niet eens het bestemmingsplan.
4. Woonstichting VechtHorst is de projectontwikkelaar en zal de gronden in erfpacht krijgen van de gemeente.
Hoe beoordeelt de Afdeling een beroep tegen een bestemmingsplan?
5. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Beoordeling zienswijzen
6. [appellanten] betoogt dat de gemeente ten onrechte de zienswijzen zelf heeft beoordeeld, terwijl zij partij is bij het ontwikkelplan.
6.1. Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), vervult het bestuursorgaan zijn taak zonder vooringenomenheid.
6.2. In dit geval is de gemeente betrokken bij de ontwikkeling als eigenaar van de gronden waarop de ontwikkeling zal plaatsvinden. Maar de gemeente als rechtspersoon moet worden onderscheiden van de raad, die een bestuursorgaan is en besluiten neemt over bestemmingsplannen. Als de gemeente als rechtspersoon is betrokken bij de ontwikkeling, dan betekent dat niet dat de raad in strijd handelt met artikel 2:4, eerste lid, van de Awb, als hij de zienswijzen beoordeelt en een besluit neemt over het vaststellen van een bestemmingsplan dat op die ontwikkeling ziet.
Het betoog slaagt niet.
Inspraak
7. [appellanten] betoogt dat het traject waarbij burgers mogen inspreken onzorgvuldig is verlopen. Hij betoogt dat sprake was van online-bijeenkomsten, waar de gemeente niet van af wilde wijken door op een later moment fysieke bijeenkomsten te plannen. Daarnaast hebben omwonenden de modellen pas na de tweede online-bijeenkomst ontvangen. Verder werden getoonde modellen tijdens online-bijeenkomsten aangepast of niet meegenomen, omdat de gemeentelijke stedenbouwkundige bezwaren tegen deze modellen had. Tijdens de derde bijeenkomst werd aan deelnemers gevraagd om hun voorkeur aan te geven, maar was er voor hen geen ruimte om deze keuze te motiveren. Ook was het voor belanghebbenden die niet deel hebben genomen aan de bijeenkomst niet mogelijk hun voorkeur te uiten, omdat het plan de volgende dag al voorgelegd zou worden aan het college.
7.1. De Afdeling overweegt dat het bieden van inspraak voorafgaande aan de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan geen onderdeel uitmaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Dat [appellanten] betoogt dat er onvoldoende mogelijkheden voor inspraak in die eerdere fase zijn geboden, kan al daarom geen gevolgen hebben voor de rechtmatigheid van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan.
Het betoog slaagt niet.
Het vervallen van de maatschappelijke bestemming
8. [appellanten] stelt zich op het standpunt dat het onredelijk is dat de bestemming "Maatschappelijk" volledig komt te vervallen. Aan het plangebied is in het bestemmingsplan alleen de bestemming "Wonen" toegekend met daarbij de aanduiding "maatschappelijk". [appellanten] stelt zich op het standpunt dat dit duidelijk maakt dat het behoud van een zelfstandig, vrijstaand laagbouw-dienstencentrum van ondergeschikt belang is geworden aan de bouw van sociale appartementen op het perceel. Verder trekt [appellanten] in twijfel dat de gemeente geen geld heeft om het dienstencentrum te renoveren of nieuw te bouwen.
8.1. Artikel 5.1 van de planregels luidt:
"De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
[…];
g. maatschappelijke voorzieningen op de eerste bouwlaag, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding ‘maatschappelijk’;
h. […];
i. […];
met dien verstande dat:
j. het gezamenlijke aantal woningen op de gronden met deze bestemming niet meer mag bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' maximaal het aangegeven aantal woningen is toegestaan;
k. wanneer geen (delen van) gebouwen in gebruik zijn ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen zoals bedoeld in 5.1 onder g, het gezamenlijk aantal woningen zoals bedoeld in 5.1 onder j mag worden vermeerderd met maximaal 6 woningen;
[…]."
Artikel 1.26 van de planregels luidt:
"maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen, kinderopvang en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel ten dienste van deze voorzieningen".
8.2. De raad stelt zich op het standpunt dat het behoud van het dienstencentrum belangrijk is voor het goed functioneren van de samenleving en dat dit daarom in het bestemmingsplan is bestemd. Maar de leeftijdsopbouw van de gemeente vraagt volgens de raad ook om betaalbare woningen voor met name jongeren en ouderen. Er zijn steeds meer kleinere gezinnen en alleenstaanden. De raad heeft ervoor gekozen om ook in de behoefte aan woningen te voorzien binnen het plangebied.
8.3. De Afdeling stelt vast dat uit artikel 5.1, gelezen in samenhang met artikel 1.26 van de planregels, volgt dat er op de eerste bouwlaag, ter plaatse van de aanduiding "maatschappelijk", maatschappelijke voorzieningen zijn toegelaten. Dit maakt het mogelijk om daar het door [appellanten] bedoelde dienstencentrum te vestigen. Het bestemmingsplan maakt daarnaast ook maximaal 23 woningen mogelijk.
De raad heeft beleidsruimte bij het aanwijzen van bestemmingen en kan er daarom voor kiezen om binnen het plangebied ook te voorzien in de behoefte aan woningen. Dat op het perceel voorheen alleen een dienstencentrum was gevestigd, betekent niet dat de raad er niet voor kan kiezen om binnen het plangebied ook in andere behoeften te voorzien. Omdat de raad binnen het plangebied ook wil voorzien in de behoefte aan woningen, is het antwoord op de vraag of de gemeente wel of niet geld heeft om het bestaande dienstencentrum te renoveren of te herbouwen en of het dus financieel mogelijk is om het perceel alleen voor een dienstencentrum te gebruiken, niet relevant voor de beoordeling of de raad tot vaststelling van het bestemmingsplan mocht overgaan.
Het betoog slaagt niet.
Buitenproportioneel aantal woningen
9. [appellanten] betoogt dat de bouw van 23 appartementen buitenproportioneel is, omdat er op dit moment maar negen woningen aan de Berkenlaan staan. Vijf woningen daarvan staan tegenover het perceel.
9.1. Wat betreft de hoeveelheid woningen is de Afdeling van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat het mogelijk gemaakte aantal woningen passend is in de omgeving. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de raad heeft toegelicht dat het gaat om het realiseren van sociale huurappartementen in bestaand stedelijk gebied en dat het perceel zich bevindt midden in een woonwijk. Verder heeft het perceel een grootte van ruim 5.000 m2; het perceel biedt hiermee voldoende ruimte om de 23 appartementen te kunnen realiseren. Daarnaast volgt uit de plantoelichting dat de nieuwe invulling van het perceel de rooilijnen volgt van de bebouwing in de omgeving, zodat de drie te realiseren gebouwen passen binnen het bebouwingsbeeld in de omgeving.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich op het standpunt mogen stellen dat het toevoegen van maximaal 23 appartementen naast de maatschappelijke voorzieningen op het perceel niet buitenproportioneel is.
Het betoog slaagt niet.
Spreiding van sociale huurwoningen
10. [appellanten] stelt dat het percentage sociale huurwoningen in nieuwe wijken zeer gering is. Volgens hem vindt er geen evenwichtige spreiding plaats en komen er op het perceel naar verhouding te veel sociale huurwoningen.
10.1. In het "Rapport zienswijzen ontwerpbestemmingsplan ‘Staphorst Dorp - Rouveen, ph [locatie 1] te Staphorst" (hierna: het rapport zienswijzen), waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, heeft de raad zich naar aanleiding van de gelijkluidende zienswijze van [appellanten] op het standpunt gesteld dat de verdeling van sociale huurwoningen over de dorpskernen wel gespreid is, maar dat er relatief veel (her)ontwikkelingen plaatsvinden in Staphorst Noord. Hierdoor lijkt het erop alsof alleen daar sociale huurwoningen zijn/komen. In recente ontwikkelingen zoals De Slagen 2, Rouveen Zuid fase 1 en de Levenboomlocatie in Rouveen zijn volgens de raad wel sociale huurwoningen opgenomen.
10.2. [appellanten] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt al daarom niet.
Te weinig ruimte voor spel en ontmoeting
11. [appellanten] betoogt dat er te weinig ruimte overblijft voor spel en ontmoeting, met name voor de jeugd. Daarnaast is de situering van de
jeu-de-boules-baan in het nieuwe plan vergeleken met de huidige ligging een duidelijke verslechtering.
11.1. De raad heeft toegelicht dat naar aanleiding van de ingekomen zienswijzen en in samenspraak met Woonstichting VechtHorst is besloten om naast een jeu-de-boules-baan ook ruimte te reserveren voor spel en ontmoeting voor kinderen tussen de 0 en 8 jaar. Daarnaast is het groen op de hoek van de Ebbinge Wubbenlaan en de Berkenlaan openbaar toegankelijk.
11.2. De Afdeling stelt vast dat het bestemmingsplan onder meer de bestemmingen "Wonen" en "Groen" aan het perceel toekent. Op basis van de planregels voor deze bestemmingen is het toegestaan om op gronden met deze bestemmingen speelvoorzieningen te realiseren.
Aan de zijde van de Ebbinge Wubbenlaan ligt een oppervlakte van ongeveer 950 m2 aan gronden waaraan de bestemming "Wonen" zonder bouwvlak en de bestemming "Groen" zijn toegekend. Gelet hierop heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat in het kader van dit plan voldoende rekening is gehouden met ruimte voor spel en ontmoeting.
Het betoog slaagt niet.
11.3. Omdat het betoog niet slaagt, zal de Afdeling niet ingaan op de vraag of het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb aan een vernietiging van het bestreden besluit in de weg staat.
Behoud van de twee bomen
12. [appellanten] betoogt dat de bomen die uit de Berkenlaan moeten verdwijnen, behouden moeten worden en niet moeten worden verplaatst naar het perceel. In dit verband voert [appellanten] aan dat er op dit moment al weinig bomen in de Berkenlaan staan, en er door de realisatie van het plan nog twee bomen verdwijnen.
12.1. De raad heeft toegelicht dat er aan de Berkenlaan, tussen de Ebbinge Wubbenlaan en het kruispunt Berkenlaan-Boslaan, vier jonge bomen staan in de groenvakken tussen de rijbaan en het voetpad, en dat twee van deze bomen plaats moeten maken voor de uitritconstructie en de parkeerplaatsen aan de Berkenlaan. De raad stelt dat de bomen worden verplant naar een plek in het plangebied waar de bomen blijvend een toegevoegde waarde hebben voor de toekomst. De raad licht verder toe dat de overige jonge bomen blijven behouden. De raad stelt zich op het standpunt dat alleen de omstandigheid dat [appellanten] het niet eens is met het verplaatsen van de bomen, niet de rechtmatigheid van het besluit aantast.
12.2. Artikel 5.3.2 van de planregels luidt:
"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder het behouden, verplaatsen of kappen van de bomen zoals weergegeven in het in Bijlage 1 opgenomen inrichtingsplan;
b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan uitvoering is gegeven van de a bedoelde maatregelen."
12.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich redelijkerwijs op het standpunt heeft mogen stellen dat het verplaatsen van de twee bomen uit de Berkenlaan naar een plek binnen het plangebied, niet leidt tot een situatie die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij is van belang dat uit het in artikel 5.3.2 van de planregels bedoelde inrichtingsplan volgt dat de twee bomen worden verplaatst naar een plek binnen het plangebied op korte afstand van hun huidige locatie, aan de zijde van de Berkenlaan. Deze bomen zullen daarom vanuit de Berkenlaan zichtbaar blijven.
Het betoog slaagt niet.
Onaanvaardbare aantasting uitzicht en privacy
13. [appellanten] voert aan dat het bestemmingsplan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht vanuit zijn woning en zijn privacy.
Over zijn uitzicht betoogt hij dat, anders dan de raad stelt, het bouwblok met drie bouwlagen niet vergelijkbaar is met de bestaande bebouwing. De raad merkt het verschil in impact van het huidige dienstencentrum ten opzichte van het te realiseren bouwblok volgens hem ten onrechte aan als beperkt. Daarbij stelt [appellanten] dat hij vanuit zijn woning, anders dan de raad stelt, wel zicht heeft op het bouwblok met drie bouwlagen.
Over zijn privacy betoogt hij dat de bewoners van de nieuwe woningen zicht zullen hebben op zijn tuin en zijn woning. De raad heeft volgens hem onvoldoende beoordeeld of er mogelijkheden zijn om het zicht op zijn woning door maatregelen te beperken. In dit verband wijst hij op een uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2123. 13.1. De raad stelt dat tegenover de woning van [appellanten] een gebouw met één bouwlaag en een kap zal worden gerealiseerd en dat daarmee in stedenbouwkundig opzicht aangesloten wordt bij de al bestaande bebouwing aan de Berkenlaan. Daarnaast stelt de raad dat wordt aangesloten bij wat planologisch op grond van het daarvoor geldende bestemmingsplan "Staphorst Dorp - Rouveen 2016" was toegelaten. In dat vroegere bestemmingsplan had het perceel de bestemming "Maatschappelijk" en volgde uit de planregels dat de goot- en bouwhoogte van gebouwen op deze locatie niet meer dan 6 en 9 m mogen bedragen. Het verschil in impact op de woning van [appellanten] tussen een gebouw van 9 m en het bij het bestemmingsplan toegestane gebouw van 10,5 m is volgens de raad beperkt. Daarnaast stelt de raad zich, gelet op de afstand van ongeveer 26 m van de woning van [appellanten] tot de plek waar bebouwing van 10,5 m hoog is toegestaan, op het standpunt dat er geen sprake is van een onaanvaardbare aantasting van het uitzicht van [appellanten].
13.2. Over de gevolgen van de in het plan voorziene ontwikkeling voor het uitzicht en de privacy van [appellanten] oordeelt de Afdeling als volgt.
Op grond van het vroeger geldende bestemmingsplan "Staphorst Dorp - Rouveen 2016" was op het perceel al bebouwing toegestaan met een maximumbouwhoogte van 9 m. De afstand van het bouwvlak voor de bebouwing aan de Berkenlaan, waarvoor in het bestemmingsplan een maximumbouwhoogte geldt van 10,5 m, tot de woning van [appellanten] bedraagt ongeveer 26 m. De afstand van het bouwvlak voor de bebouwing aan de Ebbinge Wubbenlaan, waarvoor een maximumbouwhoogte geldt van 12,5 m, tot de woning van [appellanten] bedraagt ongeveer 44 m.
Gelet op deze afstanden en de beperkte toename van de maximumbouwhoogte met 1,5 m en 3,5 m ten opzichte van het voorheen geldende plan, heeft de raad zich redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat het uitzicht en de privacy van [appellanten] niet onaanvaardbaar worden aangetast. Daarbij acht de Afdeling het van betekenis dat het gaat om een ruimtelijke ontwikkeling in een stedelijke omgeving en dat de toekomstige bewoners aan de overzijde alleen zicht hebben op de voortuin en de voorgevel van de woning van [appellanten]. Voor zover [appellanten] heeft verwezen naar de hiervoor genoemde uitspraak van de Afdeling van 26 januari 2011, overweegt de Afdeling dat in die uitspraak is overwogen dat de raad van de gemeente Koggenland op de zitting heeft toegezegd dat in overleg met appellante in de aanleg van afschermende beplanting zal worden voorzien. Uit die uitspraak volgt niet dat een raad bij elke bestemmingsplanvaststelling met een ontwikkeling met mogelijke gevolgen voor uitzicht en privacy voor omwonenden moet bezien of afschermende maatregelen mogelijk zijn.
Het betoog slaagt niet.
Verkeersgevolgen
14. [appellanten] voert aan dat het verkeersonderzoek van BonoTraffics is gebaseerd op sturende vragen van de gemeente, waardoor er volgens hem geen sprake is van een onafhankelijk onderzoek.
[appellanten] betoogt dat als gevolg van de geplande hoeveelheid appartementen, naast een nieuw dienstencentrum, er een drukke en onveilige verkeerssituatie ontstaat aan de Berkenlaan. [appellanten] stelt zich op het standpunt dat dit het gevolg is van de omstandigheid dat er maar één ontsluiting voor de appartementen komt, schuin tegenover zijn woning.
Daarnaast voert [appellanten] aan dat BonoTraffics concludeerde dat ontsluitingen op de Ebbinge Wubbenlaan zullen leiden tot nadelige gevolgen voor de beoogde ruimtelijke kwaliteit, de leefbaarheid en de
(verkeers-)veiligheid op het perceel, en dat deze gevolgen door de gekozen ontsluiting juist gaan gelden voor zijn perceel. Hij wijst daarbij ook nog op de lichthinder door koplampen van auto’s die de uitrit verlaten.
14.1. De raad stelt dat het plangebied voor langzaam verkeer zal worden ontsloten door overzichtelijke in- en uitritten en toegangspaden op de Ebbinge Wubbenlaan, de Berkenlaan en de Boslaan. Voor de ontsluiting van de 48 openbare parkeerplaatsen die zich tussen de te realiseren gebouwen zullen bevinden, wordt aan de Berkenlaan een in- en uitrit gerealiseerd. De raad heeft naar voren gebracht dat de grondslag voor de keuze van een ontsluitingsweg op de Berkenlaan het "stedenbouwkundig schetsontwerp Model 2D" is. De verkeerskundige gevolgen zijn vervolgens onderzocht. Uit de "Verkeerskundige analyse uitrit Berkenlaan, Staphorst" van Bonotraffics van 30 juni 2022 (hierna: de verkeerskundige analyse) volgt dat de uitritconstructie aan de Berkenlaan voldoet aan de kenmerken conform de landelijke richtlijnen uit de CROW-publicatie "ASVV 2021", paragraaf 14.1.2, dat de uitrit ruim genoeg is voor grotere voertuigen en dat er sprake zal zijn van een passende en veilige voorrangsregeling. Ook sluit de uitrit aan op een weg in een 30-km/u-zone en is de gereden snelheid van autoverkeer dat het parkeerterrein verlaat laag vanwege de uitritconstructie. Gelet daarop stelt de raad zich op het standpunt dat als gevolg van dit plan geen zo’n verkeersonveilige situatie gecreëerd zal worden dat hij het plan niet vast heeft kunnen stellen.
Daarnaast volgt uit de verkeerskundige analyse dat de nieuwe ontwikkeling ervoor zal zorgen dat meer verkeer gebruik zal gaan maken van de wegen rondom de nieuwe accommodatie, waaronder de Berkenlaan. De gevolgen hiervan zijn vervolgens uiteengezet. De raad stelt zich op het standpunt dat hij op basis daarvan heeft kunnen oordelen dat de verkeersaantrekkende werking geen onaanvaardbare gevolgen voor het woon- en leefklimaat van [appellanten] met zich brengt.
14.2. In de verkeerskundige analyse staat dat het aanleggen van de uitritconstructie voor auto’s gevolgen heeft voor de directe omgeving. Zo is het noodzakelijk om een boom te verwijderen en vervalt een parkeerplaats. De uitritconstructie zorgt ervoor dat bestuurders komende uit het plangebied al het overige verkeer voor moeten laten gaan. Uit de verkeerskundige analyse volgt dat dit een duidelijke en veilige voorrangsregeling is die past bij de situatie.
Met betrekking tot de vraag of een extra ontsluiting mogelijk is op de Ebbinge Wubbenlaan is in de verkeerskundige analyse vermeld dat gezien het beperkte aantal verkeersbewegingen op een gemiddelde week- en werkdag en de nadelige gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit, de toegevoegde waarde van de ontsluiting nihil is en daarmee niet wenselijk.
In de verkeerskundige analyse staat daarnaast dat het parkeerterrein van het complex zal worden ontsloten op de Berkenlaan, en dat dit extra verkeer gevolgen heeft voor de directe omgeving. Verkeer vanaf het parkeerterrein kan zorgen voor lichthinder. De toename van verkeer en de daarbij behorende parkeerplekken ten opzichte van de oude situatie, zorgen ervoor dat er meer parkeerbewegingen worden gemaakt. Hierbij kan meer geluid worden waargenomen.
De conclusie van de verkeerskundige analyse is dat de uitritconstructie voldoet aan de juridische richtlijnen van een uitrit en passend is bij de functie van het gebied. Daarnaast zal het verkeerskundige effect zich voornamelijk beperken tot de directe omgeving van de ontwikkellocatie.
14.3. Over het betoog van [appellanten] dat geen sprake is van een onafhankelijk onderzoek oordeelt de Afdeling als volgt. Volgens [appellanten] is sprake van sturende vragen van de gemeente. Uit de verkeerskundige analyse blijkt dat de gemeente heeft gevraagd een uitritconstructie voor de locatie van de uitrit in "stedenbouwkundig schetsontwerp model 2D" te ontwerpen en de verkeerskundige gevolgen van de woningbouwontwikkeling en de uitrit aan de Berkenlaan te beschrijven. Daarnaast wilde de gemeente graag onderzocht hebben of een extra ontsluiting op de Ebbinge Wubbenlaan mogelijk is en de mogelijkheid van een extra ontsluiting voor langzaam verkeer. Dit betekent niet dat het parkeeronderzoek niet onafhankelijk is uitgevoerd. Uit deze vragen blijkt alleen dat het gemeentebestuur bepaalde aspecten nader onderzocht wilde zien. Daaruit blijkt niet dat het gemeentebestuur heeft bepaald wat de conclusie van de verkeerskundige analyse zou moeten zijn.
Het betoog slaagt niet.
14.4. De Afdeling stelt vast dat in de verkeerskundige analyse is ingegaan op de verkeerskundige gevolgen van de in het plan voorziene appartementen. Voor zover [appellanten] betoogt dat er een verkeersonveilige situatie zal ontstaan, acht de Afdeling deze stelling onvoldoende onderbouwd. In wat [appellanten] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling daarom geen grond om te twijfelen aan de juistheid van de uitgangspunten en de conclusies van de verkeerskundige analyse. De raad heeft zich redelijkerwijs op het standpunt mogen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een verkeersonveilige situatie.
Dat uit de verkeersanalyse volgt dat een extra ontsluiting voor autoverkeer op de Ebbinge Wubbenlaan zal leiden tot bepaalde nadelige gevolgen voor de ruimtelijke kwaliteit, betekent niet dat dezelfde nadelige gevolgen zullen optreden bij een ontsluiting op de Berkenlaan. De gevolgen van een ontsluiting op de Berkenlaan zijn ook onderzocht in de analyse. Uit die analyse blijkt dat lichthinder als gevolg van koplampen van auto’s die de uitrit verlaten, kan ontstaan bij de woningen aan de Berkenlaan 8 en 10, die tegenover die uitrit staan. De woning van [appellanten] ligt niet recht tegenover de geplande uitrit, maar tegenover een plek die ongeveer 10 m van die uitrit ligt. In dit geval gaat het, gelet op het aantal appartementen, om een beperkt aantal verkeersbewegingen in het donker. Verder zullen de auto’s van een verhoging af de weg opdraaien waarbij de koplampen tijdens die draai voor een deel naar beneden zullen schijnen. Onder die omstandigheden heeft de raad de lichthinder bij de woning van [appellanten] aanvaardbaar kunnen achten.
Het betoog slaagt niet.
Parkeren
15. [appellanten] betoogt dat geen sprake is van een representatief onderzoek naar de huidige parkeerdruk. Hij voert aan dat die parkeerdruk is onderzocht door middel van een meting op twee opeenvolgende dagen in juli in de avond en in de nacht. Daarnaast voert hij aan dat de nieuwe situatie niet vergelijkbaar is met de huidige situatie, zodat sprake is van een andere parkeerbehoefte.
15.1. De raad deelt niet het standpunt van [appellanten] dat de momenten waarop onderzoek is gedaan naar de bestaande parkeerdruk in het rapport "Parkeeronderzoek Staphorst Berkenlaan" van Mobycon van 20 juli 2022 (hierna: het parkeeronderzoek) niet representatief zijn. Het aantal geparkeerde voertuigen op de openbare parkeerplaatsen in het onderzoeksgebied is geteld op dinsdag 5 juli 2022 en woensdag 6 juli 2022 tussen 19:00 en 21:00 uur en tussen 23:00 en 02:00 uur. De raad stelt dat dit de maatgevende momenten zijn voor woningen en brengt daarbij naar voren dat de zomervakantie op dat moment nog niet was begonnen en er geen lockdown van kracht was.
Wat de berekening van de parkeerbehoefte betreft verwijst de raad naar paragraaf 4.12.2 van de plantoelichting. Hij stelt hij dat het bestemmingsplan ruimte biedt voor het aanleggen van 48 openbare parkeerplaatsen. Het aanleggen van de parkeerplaatsen beperkt zich niet tot de 33 parkeerplekken centraal binnen het plangebied, maar er zullen ook parkeerplekken komen tegenover de woning van [appellanten], ten zuiden van het dienstencentrum aan de Berkenlaan. De huidige parkeerplaatsen aan de Berkenlaan zullen worden vervangen door haaksparkeerplekken.
15.2. De Afdeling stelt voorop dat de raad bij de beoordeling van de vraag of in voldoende parkeerruimte wordt voorzien, alleen rekening hoeft te houden met de parkeerbehoefte als gevolg van het bestemmingsplan.
Centraal in het parkeeronderzoek staat het bepalen van de parkeercapaciteit en parkeerdruk in het onderzoeksgebied. Uit het onderzoek volgt dat het aantal geparkeerde voertuigen op de openbare parkeerplaatsen op vier tijdstippen is geteld, en dat deze tijdstippen zijn gebaseerd op maatgevende tijdstippen voor woningen. [appellanten] heeft niet onderbouwd waarom deze tijdstippen niet maatgevend zijn. De conclusie uit het parkeeronderzoek is dat de parkeerdruk op alle tijdstippen laag is en iets hoger is in de avond dan in de nacht.
Uit de toelichting bij het bestemmingsplan blijkt dat de parkeerbehoefte voor de gewenste situatie is berekend, waarbij onderscheid is gemaakt tussen de twee situaties die op basis van het bestemmingsplan zijn toegestaan, uitgaande van een maximale planologische invulling. De hoogst berekende parkeerbehoefte komt op 48 parkeerplaatsen. Omdat er 48 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.
In wat [appellanten] heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het parkeeronderzoek niet representatief is of zulke gebreken of leemten in kennis bevat dat de raad dit niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. Ook bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de berekening van de parkeerbehoefte niet juist is.
Het betoog slaagt niet.
Herhalen en inlassen zienswijzen
16. [appellanten] verzoekt de Afdeling om wat hij overigens in zijn zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen.
16.1. [appellanten] verwijst in dit deel van het beroepschrift slechts naar de inhoud van de zienswijze. In het rapport zienswijzen, waarnaar in het bestreden besluit wordt verwezen, is ingegaan op deze zienswijze. [appellanten] heeft in het beroepschrift of op de zitting geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van die zienswijze in het bestreden besluit op de punten die hiervoor niet al aan de orde zijn geweest, onjuist zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond.
18. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. J. Gundelach en mr. C.H. Bangma, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, griffier.
w.g. Verheij
voorzitter
w.g. Lap
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2024
288-1037