ECLI:NL:RVS:2024:3606
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 27 juni 2023 het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaarde. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf, welke op 25 april 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling op 31 januari 2023 ongegrond. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.M.I. Eleveld, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 5 september 2024 uitspraak gedaan. De vreemdeling betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de minister een deugdelijke belangenafweging had gemaakt in het kader van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Afdeling oordeelde dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd had opgesteld en dat er geen familieleven in de zin van artikel 8, eerste lid, van het EVRM bestond tussen de vreemdeling en de referent. De minister had alle relevante feiten en omstandigheden in zijn beoordeling betrokken en hoefde daarom geen belangenafweging te maken.
De Afdeling concludeerde dat de grief van de vreemdeling niet slaagde en dat de uitspraak van de rechtbank bevestigd werd. De minister werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. M. den Heyer, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.