202404438/2/R3.
Datum uitspraak: 6 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekers] en anderen, wonend in Hendrik-Ido-Ambacht,
verzoekers,
en
de raad van de gemeente Hendrik-Ido-Ambacht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Noordoevers fase 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [verzoekers] en anderen beroep ingesteld.
[verzoekers] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
Terra Nova B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[verzoekers] en anderen hebben een nader stuk ingediend.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 augustus 2024, waar [verzoekers] en anderen, bij monde van [gemachtigde], en mr. E. Smits, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.M. van Koeveringe-Dekker, advocaat te Middelburg, R.P.H. Kuiten en H.M.D. Huisman zijn verschenen. Voorts is ter zitting Terra Nova, vertegenwoordigd door mr. J. Tordoff, advocaat te Middelburg, en [gemachtigden], als partij gehoord.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 14 december 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
3. Het voornemen bestaat om de gronden tussen de Veersedijk en de Rietbaan (een watergang) te ontwikkelen tot een nieuw woongebied. Omdat deze ontwikkeling in strijd is met het bestemmingsplan "Veersedijk" heeft de raad het bestemmingsplan "Noordoevers fase 1" vastgesteld. Het plan staat maximaal 176 wooneenheden en 385 m² bruto vloeroppervlak (hierna: bvo) aan horeca met bij behorende ondersteunende functies toe. De wooneenheden bestaan uit appartementen, verdeeld over twee woongebouwen, en grondgebonden woningen. De maximaal toegestane hoogte van het noordelijke woongebouw is 23 m en de maximaal toegestane hoogte van het zuidelijke woongebouw is 24 m.
3.1. Het bestemmingsplan is op grond van artikel 3.30 van de Wro gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt met twee besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Hendrik-Ido-Ambacht van 22 mei 2024. Dit zijn het besluit, waarbij aan Terra Nova een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen van 172 woningen, twee horecagelegenheden, een hulpdiensten gebouw en vijf in- en uitritten, en het besluit van 22 mei 2024, waarbij het college op grond van artikel 110a van de Wet geluidhinder hogere waarden heeft vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan.
3.2. [verzoekers] en anderen wonen aan de Watersnip, gelegen ten westen van het plangebied, aan de andere kant van de Veersedijk. Zij vrezen dat de ontwikkeling zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat. Zij hebben daarom tegen de hiervoor genoemde besluiten beroep ingesteld. Het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening is gericht tegen het bestemmingsplan. Zij hebben de voorzieningenrechter gevraagd het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te schorsen, totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan op het door hen ingestelde beroep.
Beoordeling van het verzoek
4. [verzoekers] en anderen betogen dat het bestemmingsplan, voor zover dat het woongebouw in het zuiden van het plangebied mogelijk maakt, leidt tot een onaanvaardbare aantasting van hun privacy en uitzicht. Zij voeren aan dat de bewoners van de appartementen in hun woningen kunnen kijken. Zij voeren ook aan dat het vrije uitzicht vanuit hun woning en tuin wordt beperkt.
4.1. De afstand tussen de woningen van [verzoekers] en anderen tot het plangebied is minimaal 125 m. De afstand tot het zuidelijke woongebouw is minimaal 160 m. De raad ontkent niet dat vanuit de appartementen zicht bestaat op de percelen van [verzoekers] en anderen en dat het uitzicht van [verzoekers] en anderen wordt aangetast. Maar de raad heeft vanwege de grote afstand de aantasting van het uitzicht en de privacy wel aanvaardbaar geacht. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op het dit standpunt heeft mogen stellen. Er zal wel zeker een impact zijn op de privacy en het uitzicht, maar dit staat niet in de weg aan de bouw, vanwege vooral de afstand.
5. [verzoekers] en anderen betogen dat de in het bestemmingsplan opgenomen bouwhoogten in strijd zijn met de door de raad in november 2020 vastgestelde "Nota van Uitgangspunten". Zij voeren aan dat volgens die Nota op de locatie waar het noordelijke woongebouw komt te liggen, geen gestapelde woningen zijn toegestaan. Door het mogelijk maken van gestapelde woningbouw in plaats van grondgebonden woningen kunnen er meer woningen worden gebouwd, waardoor de invloed van de ontwikkeling op het woon- en leefklimaat groter wordt, aldus [verzoekers] en anderen.
5.1. In paragraaf 3.3 van de Nota van Uitgangspunten wordt ingegaan op de ruimtelijke randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de Noordoevers. Het gebied is ingedeeld naar drie niveaus van openbaarheid, namelijk het Drechtstedenniveau, het woongebiedenniveau en het daartussen gelegen accentniveau. In de Nota spreekt de raad bepaalde ambities uit voor bepaalde locaties in het gebied. Vermeld is dat de omvang en positie van deze gebieden niet precies vastligt en dat het niet ondenkbaar is dat partijen die de verschillende locaties in de toekomst met elkaar gaan ontwikkelen, gemotiveerd besluiten een (locatie op tussen- of accentniveau) niveau op of terug te schakelen.
Het plangebied ligt deels in het Drechtstedenniveau en deels in het woongebiedenniveau. Over het Drechtstedenniveau staat in paragraaf 3.3 van de Nota dat in de Noordoevers ten minste nog één prominente, kwalitatieve openbare plaats aan het water gemaakt zal worden. Daar is volgens de Nota veel gestapelde bouw mogelijk en wordt ruimte geboden voor andere functies. De kades en oevers zijn openbaar toegankelijk. Een bouwhoogte van zeven bouwlagen is goed denkbaar. Bij het woongebiedenniveau is vermeld dat de ambitie minder gericht is op publiek gebruik, maar juist op het prettig en veilig functioneren van het gebied voor zijn bewoners.
In hoofdstuk 9 van de Nota staat een samenvatting. Bij het Drechtstedenniveau staat onder meer dat hier gaat over merendeel gestapelde woningen met maximaal zeven bouwlagen. Bij het woongebiedenniveau staat dat het gaat om grondgebonden woningen met maximaal vier bouwlagen.
5.2. Niet in geschil is dat het woongebouw in het noorden van het plangebied ligt in het gebied dat in de Nota van Uitgangspunten is aangeduid als woongebiedenniveau. Zoals hiervoor staat, zijn daar volgens de samenvatting van de Nota van Uitgangspunten, grondgebonden woningen met maximaal vier bouwlagen toegestaan. Het bestemmingsplan maakt echter op deze locatie gestapelde woningen tot een hoogte van 23 m mogelijk. Dat is dus op dat punt in strijd met de Nota van Uitgangspunten. Dit betekent echter niet dat de raad het bestemmingsplan niet op deze wijze heeft mogen vaststellen. De voorzieningenrechter zal aan de hand van de beroepsgronden over de invloed van de ontwikkeling op het woon- en leefklimaat, een voorlopig oordeel geven over de vraag of de raad, in afwijking van de Nota van Uitgangspunten, heeft mogen kiezen voor gestapelde woningen op deze locatie.
6. [verzoekers] en anderen betogen dat het plan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Ze voeren aan dat gebruik wordt gemaakt van een onrealistisch percentage dubbelgebruik en dat geen rekening is gehouden met het parkeren van de gebruikers van het pontje naar het natuureiland. Zij vrezen dat er in hun wijk zal worden geparkeerd, waar weinig tot geen parkeerplaatsen beschikbaar zijn.
6.1. De raad heeft de parkeerbehoefte bepaald op basis van de gemeentelijke Parkeernota Nieuwe ontwikkelingen 2018. In de toelichting van het bestemmingsplan staat, onder verwijzing naar het door Royal Haskoning DHV ten behoeve van het bestemmingsplan uitgevoerde verkeersonderzoek, dat de voorgenomen ontwikkeling een parkeerbehoefte heeft van 348 parkeerplaatsen. De 258 parkeerplaats die nodig zijn voor de nieuwe woningen worden als privé parkeerplaatsen aangelegd. Voor de voorziene calamiteitendienst worden twintig parkeerplaatsen aangelegd en voor de gebruikers van het pontje tien. De overige parkeerplaatsen zijn voor bezoekers van de woningen en de horecagelegenheden.
6.2. [verzoekers] en anderen bestrijden niet dat voor de nieuwe woningen voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd. Zij vrezen dat er onvoldoende parkeerplaatsen zullen zijn voor bezoekers en recreanten, waardoor er in hun wijk zal worden geparkeerd. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de afstand en de verkeerssituatie ter plaatse, het plan niet zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast in de wijk van [verzoekers] en anderen. De raad wijst erop dat de loopafstand van de Watersnip naar de nieuwe woningen en de horeca minimaal 450 m en 500 m is. Dit is volgens de raad meer dan de loopafstand die door het CROW als acceptabel wordt aangemerkt, waardoor het onwaarschijnlijk is dat bezoekers van het plangebied zullen parkeren in de wijk van [verzoekers] en anderen. De raad heeft ook van belang gedacht dat er geen directe verbinding is tussen de Watersnip en het plangebied. Door de aanwezige paaltjes in de Watersnip wordt het fysiek onmogelijk om vanuit het plangebied de Watersnip met de auto te bereiken, waardoor bezoekers van het plangebied 750 m zullen moeten omrijden.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op de loopafstand tussen de Watersnip en het plangebied en de verkeerssituatie ter plaatse geen grond voor het oordeel dat de raad had moeten concluderen dat het plan zal leiden tot onaanvaardbare parkeeroverlast bij de woningen van [verzoekers] en anderen.
7. [verzoekers] en anderen betogen dat de raad zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de voorgenomen ontwikkeling niet zal leiden tot onaanvaardbare verkeershinder. Zij voeren aan dat de verhouding tussen de intensiteit van het verkeer op de Veersedijk en de capaciteit van de weg (hierna: de I/C-verhouding) in de toekomstige situatie ten onrechte is bepaald aan de hand van tellingen die zijn uitgevoerd in 2019. Deze tellingen zijn niet meer representatief en mogen niet worden gebruikt voor het bepalen van de verkeerssituatie in 2040.
7.1. In de plantoelichting is voor de berekening van de I/C-verhouding verwezen naar het hiervoor vermelde verkeersonderzoek Royal Haskoning DHV. Voor het bepalen van de intensiteit in de bestaande situatie is uitgegaan van verkeerstellingen van april 2022. Met een maximale capaciteit van de Veersedijk van 1.800 motorvoertuigen per etmaal leidt dit tot een I/C-verhouding in de bestaande situatie van 38%. Om de verhouding voor 2040 te bepalen is gebruik gemaakt van het aantal verkeersbewegingen uit het verkeersmodel RVMK Drechtsteden 2040 Hoog. Zónder de voorgenomen ontwikkeling is de I/C-verhouding in 2040 toegenomen tot 54%. De I/C-verhouding in 2040 mét de voorgenomen ontwikkeling zal 61% zijn. De raad heeft zich op basis hiervan op het standpunt gesteld dat deze toename ten opzichte van de autonome toekomstige situatie beperkt is en niet zal leiden tot verkeershinder op het gebied van verkeersdoorstroming. De raad heeft geconcludeerd dat er door de ontwikkeling geen extra verkeershinder zal zijn.
7.2. Uit het voorgaande volgt dat, anders dan [verzoekers] en anderen veronderstellen, voor het bepalen van de bestaande verkeersintensiteit op de Veersedijk gebruik is gemaakt van de verkeerstellingen uit 2022 en niet van die uit 2019.
Voor zover [verzoekers] en anderen beogen te betogen dat het verkeersmodel RVMK Drechtsteden 2040 Hoog uit 2019 niet gebruik mocht worden, omdat dit te oud is, wijst de voorzieningenrechter erop dat de raad in zijn Zienswijzennota heeft aangegeven dat het recentere model uit 2023 niet representatief is vanwege de corona-periode en fouten bevat. Om een representatieve en correcte weergave te gebruiken voor het verkeersonderzoek is gebruik gemaakt van het voorgaande model uit 2019. De raad heeft erop gewezen dat in het verkeersmodel uit 2023 minder verkeersbewegingen worden verwacht in 2040 dan in het voorgaande model, zodat in het verkeersonderzoek, door uit te gaan van het eerdere model, van een worst-case-scenario is uitgegaan. De voorzieningenrechter ziet, gegeven deze motivering, geen grond voor het oordeel dat de raad in dit geval bij het bepalen van de I/C-verhouding geen gebruik heeft mogen maken van het verkeersmodel uit 2019. Hiervan uitgaande mocht de raad zich op het standpunt stellen dat de toename van de I/C-verhouding tot 61% als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling ten opzichte van de autonome toekomstige situatie beperkt is en niet zal leiden tot verkeershinder op het gebied van verkeersdoorstroming.
8. [verzoekers] en anderen betogen dat de raad de geluidhinder die zij zullen gaan ondervinden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling onvoldoende bij de beoordeling heeft meegenomen. Zij voeren aan dat de raad eraan voorbij is gegaan dat het fietsverkeer in hun straat als gevolg van de ontwikkeling zal toenemen, waardoor zij meer geluidsoverlast van fietsers zullen ondervinden. Zij wijzen erop dat de raad het woon-werkverkeer en het fietsverkeer van en naar de basisscholen en de horecavoorzieningen niet heeft meegenomen in zijn afweging. Zij voeren verder aan dat het geluid van het wegverkeer zal weerkaatsen tegen de nieuwbouw. De gevolgen daarvan zijn volgens [verzoekers] niet voor de woningen in hun wijk onderzocht.
8.1. In de Zienswijzennota is ingegaan op de toename van het aantal fietsers als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Er staat dat de Watersnip geen deel uitmaakt van de route die vanuit het plangebied loopt naar de middelbare scholen in het omliggende gebied. Over de overige fietsers staat er dat, buiten het plangebied, een tweerichtingenfietspad op de Veersedijk zal worden aangelegd. Dit zal voor fietsers de doorgaande route zijn en de meeste fietsers zullen van dat fietspad gebruik maken. In de Zienswijzenota staat dat er ook fietsers door de Watersnip zullen rijden. Er wordt echter op gewezen dat er drie routes naar het dorp zijn, namelijk via de Watersnip, de Aalscholver en de Veersedijk. Doordat de fietsers zich over die drie routes zullen verdelen, zal er in de Watersnip slechts sprake zijn van een beperkte toename van het fietsverkeer. De raad heeft zich gelet hierop op het standpunt gesteld dat de verkeerssituatie in de Watersnip niet significant zal wijzigen. De geringe toename van fietsers zal niet tot problemen leiden in de afwikkeling van het verkeer, aldus de raad. In zijn verweerschrift en op de zitting heeft de raad herhaald dat het fietsverkeer kan uitwaaieren over de verschillende routes. Als [verzoekers] en anderen al geluidshinder door de toename van het fietsverkeer zullen ondervinden, zullen deze gevolgen, zeker in bestaand stedelijk gebied, gering zijn.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de raad zich met deze motivering, op het standpunt heeft mogen stellen dat de toename van het fietsverkeer in de Watersnip beperkt zal zijn en deze toename daarom niet zal leiden tot een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat.
8.2. De raad heeft zich in de toelichting op het bestemmingsplan, onder verwijzing naar een door Royal Haskoning DHV uitgevoerd akoestisch onderzoek, op het standpunt gesteld dat ten gevolge van de verkeersgeneratie van de nieuwbouw er bij bestaande woningen rondom het plangebied geen sprake is van een geluidseffect van 1,5 dB of meer. Daarbij is aangegeven dat reflecties tot een beperkte toename van 0,7 dB kunnen zorgen. Volgens de raad wordt dit in stedelijk gebied toelaatbaar geacht en is geen sprake is van strijd met de eisen die aan een goed leefklimaat worden gesteld. In de Zienswijzennota heeft de raad toegelicht dat in het akoestisch onderzoek de reflecties op de bestaande woningen aan de Onderdijkse Rijweg, de Aalscholver en de Hooftstraat zijn onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat de bijdrage van de reflectie op de begane grond van deze woningen maximaal 0,3 dB is en op de verdieping maximaal 0,7 dB. De raad heeft erop gewezen dat de woningen aan de Watersnip verder weg van het plangebied liggen dan de onderzochte woningen, waardoor het geluidseffect nog minder zal zijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat in het akoestisch onderzoek de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling op de woningen van [verzoekers] en anderen niet zijn onderzocht. Het ligt echter, gelet op de berekende geluidseffecten als gevolg van reflectie van 0,3 dB en 0,7 dB bij de wel onderzochte, en dichterbij het plangebied gelegen, woningen niet in de rede dat de reflecterende werking van de nieuwbouw zo groot is dat het woon- en leefklimaat van [verzoekers] en anderen op onaanvaardbare wijze zal worden aangetast.
9. [verzoekers] en anderen betogen dat de planregels niet regelen wat volgens de planwetgever nodig is. Zij voeren aan dat de raad bedoeld heeft om een oppervlakte van 185 m² voor een café/bar/cafetaria en een oppervlakte van 200 m² voor een restaurant toe te staan. Dit onderscheid kan volgens hen op basis van de planregels echter niet worden gemaakt.
9.1. Ingevolge artikel 6.1, aanhef en onder b, van de planregels zijn de voor "Wonen" aangewezen gronden ter plaatse van de aanduiding 'horeca' tevens bestemd voor horecabedrijven uit ten hoogste categorie A, B en C van bijlage 2 van de Lijst van Horeca-activiteiten, met dien verstande dat het uitsluitend op de begane grond is toegestaan met een maximum van 385 m² bvo.
In de toelichting van het plan staat dat de horeca wordt opgedeeld in maximaal 185 m² bvo voor café/bar/cafetaria en maximaal 200 m² bvo voor een restaurant. In de Zienswijzennota staat dat de initiatiefnemer hierover afspraken heeft gemaakt met de gemeente.
9.2. Op de zitting heeft de raad toegelicht dat voor het onderscheid tussen enerzijds een café/bar/cafetaria en anderzijds een restaurant is gekozen om er zeker van te zijn dat er voldoende parkeerplaatsen in het plangebied zijn. Daarbij is erop gewezen dat aantal parkeerplaats per 100 m² bvo voor een café/bar/cafetaria lager is dan het aantal dat nodig is per 100 m² bvo voor een restaurant.
De voorzieningenrechter leidt hieruit af dat de raad het onderscheid tussen enerzijds een café/bar/cafetaria en anderzijds een restaurant toen noodzakelijk vond uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening. Dit onderscheid is in de planregels echter niet gemaakt. Op de zitting is aangegeven dat de parkeerkencijfers van de CROW zijn gewijzigd. Voor bezoekers van woningen zijn minder parkeerplaatsen nodig dan waarvan Royal Haskoning DHV in de berekening is uitgegaan. Dat betekent volgens de raad dat er meer parkeerplaatsen worden aangelegd dan voor de ontwikkeling nodig zijn en er, als de totale oppervlakte van 385 m² als restaurant zal worden gebruikt, geen parkeerproblemen zullen ontstaan.
De voorzieningenrechter ziet, gelet op deze nadere motivering, geen grond voor het oordeel dat de omstandigheid dat in artikel 6.1, aanhef en onder b van de planregels geen onderscheid is gemaakt tussen de verschillende vormen van horeca leidt tot strijd met een goede ruimtelijke ordening.
10. [verzoekers] en anderen betogen dat onvoldoende aandacht is besteed aan risico's die gepaard gaan met klimaatverandering, waarbij zij wijzen op overstromingsrisico's. Volgens [verzoekers] en anderen kan niet zonder meer worden gesteld dat het acceptabel is om woningen toe te voegen aan een gebied waar er een aanmerkelijke kans op overstromingen bestaat.
10.1. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 11 november 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2706, onder 10.10 kunnen appellanten zich in rechte beroepen op de norm van een goede ruimtelijke ordening om een vernietiging van het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te bewerkstelligen voor zover die norm betrekking of mede betrekking heeft op hun eigen belangen. In artikel 8:69a van de Awb ligt besloten dat degene die vernietiging van een besluit beoogt zich in beginsel niet met succes kan beroepen op belangen van anderen. [verzoekers] en anderen wonen niet in het plangebied. Hun woningen liggen achter de Veersedijk. Het betoog van [verzoekers] en anderen gaat over de mogelijke risico's die de toekomstige bewoners in het plangebied lopen. Het belang van de toekomstige bewoners om geen nadelige gevolgen te ondervinden van mogelijke overstromingen staat los van het belang van [verzoekers] en anderen bij de bescherming van hun woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter verwacht om die reden dat wat [verzoekers] en anderen over klimaatverandering en overstromingsrisico's hebben aangevoerd in de bodemprocedure niet inhoudelijk zal worden behandeld.
Conclusie
11. De voorzieningenrechter is gelet op het voorgaande van oordeel dat ondanks de door [verzoekers] en anderen aangevoerde nadelige effecten van de voorgenomen ontwikkeling de raad het bestemmingsplan mocht vaststellen. Het voorgaande leidt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat geen aanleiding bestaat bij wijze van voorlopige voorziening het plan te schorsen.
12. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
13. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.
w.g. Verburg
voorzieningenrechter
w.g. Pieters
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 september 2024
473