ECLI:NL:RVS:2024:3861
Raad van State
- Hoger beroep
- J. Th. Drop
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen besluit van de raad voor rechtsbijstand inzake proceskostenvergoeding voor verleende rechtsbijstand
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een advocaat, tegen een besluit van de raad voor rechtsbijstand. Bij besluit van 1 november 2022 heeft de raad de vergoeding van [appellant] in mindering gebracht door de toegekende proceskosten in hoger beroep. Dit leidde ertoe dat de vergoeding die [appellant] zou ontvangen op nihil werd gesteld. [appellant] had rechtsbijstand verleend op basis van een toevoeging in een beroepsprocedure. Na afloop van deze procedure verzocht hij de raad om vaststelling van de vergoeding voor zijn verleende rechtsbijstand, waarop een bedrag van € 903,64 aan hem werd uitbetaald. Echter, de rechtzoekende ging in hoger beroep met een andere advocaat, en de Afdeling verklaarde het hoger beroep gegrond, waarbij een proceskostenvergoeding van € 1.496,00 werd toegekend aan de rechtzoekende. Deze vergoeding werd aan de andere advocaat uitgekeerd, die het bedrag vervolgens aan de rechtzoekende overmaakte. De raad voor rechtsbijstand bracht deze toegekende proceskostenvergoeding in mindering op de vergoeding aan [appellant].
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 9 augustus 2024. [appellant] heeft in hoger beroep gronden aangevoerd die grotendeels een herhaling zijn van zijn eerdere argumenten in beroep. De rechtbank had deze gronden gemotiveerd behandeld en [appellant] heeft geen nieuwe redenen aangedragen waarom de beoordeling in de eerdere uitspraak onjuist zou zijn. De Afdeling concludeert dat de raad niet onjuist heeft gehandeld en dat [appellant] bij de civiele rechter terecht kan als hij meent aanspraak te maken op een deel van de in hoger beroep toegekende proceskostenvergoeding. Uiteindelijk is het hoger beroep ongegrond verklaard en wordt de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.