202405431/2/R1.
Datum uitspraak: 27 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), hangende het hoger beroep van:
[verzoekster], wonend in [woonplaats],
verzoekster,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 15 augustus 2024 in zaak nr. 22/2500 in het geding tussen:
[verzoekster]
en
het dagelijks bestuur van het Waterschap Aa en Maas.
Procesverloop
Bij besluit van 14 april 2022 heeft het dagelijks bestuur aan [verzoekster] een last onder dwangsom opgelegd ten aanzien van het zonder vereiste watervergunning oprichten van een muur in de beschermingszone van een zogeheten A-watergang.
Bij besluit van 20 september 2022 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoekster] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 15 augustus 2024 heeft de rechtbank het door [verzoekster] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoekster] hoger beroep ingesteld.
Tevens heeft [verzoekster] de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 september 2024, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.A.M. van der Aa, rechtsbijstandverlener te Sint-Oedenrode, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door R.A.M. ter Heine, T.B.P. van Gerven en A.G.J. van der Krabben, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Voor de beoordeling van het hoger beroep blijft het recht zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing.
Spoedeisendheid
3. Het dagelijks bestuur heeft gesteld dat [verzoekster] geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat haar belang financieel van aard is.
3.1. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [verzoekster] een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De begunstigingstermijn van de aan [verzoekster] opgelegde last eindigt namelijk na openbaarmaking van deze uitspraak. De voorzieningenrechter wijst ter vergelijking op de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling van 7 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1561, onder 5. Belangenafweging
4. De voorzieningenrechter beperkt zich tot een belangenafweging.
5. Het dagelijks bestuur heeft gelast om de muur af te breken en verwijderd te houden. [verzoekster] heeft er belang bij dat de muur op de huidige plek blijft staan tot uitspraak is gedaan in de bodemzaak. Zij wil daarbij voorkomen dat zij kosten moet maken voor het verwijderen van de muur en het opnieuw oprichten van een erfafscheiding buiten de beschermingszone langs de watergang. Daartegenover staat het algemene belang van het dagelijks bestuur bij handhaving van de Keur. Dit belang zou nog steeds kunnen worden gediend als de geconstateerde overtreding pas na de uitspraak van de Afdeling in de bodemzaak zou worden opgeheven. Op de zitting heeft het dagelijks bestuur desgevraagd gemeld dat pas in het voorjaar van 2025 groot onderhoud aan de watergang ter plaatse van het perceel van [verzoekster] zal worden uitgevoerd. Voorts is gebleken dat nog in september 2024 regulier onderhoud ter plaatse heeft plaatsgevonden. Van een dringende noodzaak voor handhaving op korte termijn is de voorzieningenrechter daarom niet gebleken. Onder deze omstandigheden weegt het belang van [verzoekster] om de muur niet te hoeven afbreken in dit geval zwaarder dan het belang van het dagelijks bestuur bij onmiddellijke uitvoering van de last. Gelet daarop ziet de voorzieningenrechter aanleiding om de hierna te noemen voorlopige voorziening te treffen.
6. Het dagelijks bestuur moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. wijst het verzoek toe;
II. treft de voorlopige voorziening dat de begunstigingstermijn zoals bepaald bij het besluit van het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas van 20 september 2022, kenmerk 0654209841, doorloopt totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak;
III. veroordeelt het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.750,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het dagelijks bestuur van het waterschap Aa en Maas aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 279,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.F. de Groot, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. W.S. van Helvoort, griffier.
w.g. De Groot
voorzieningenrechter
w.g. Van Helvoort
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 27 september 2024
361