ECLI:NL:RVS:2024:3918
Raad van State
- Hoger beroep
- M. den Heyer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering uitzetting vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, van 3 juni 2024. De vreemdeling had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 28 juni 2023 was genomen en waarbij werd geweigerd om ambtshalve te bepalen dat de uitzetting van de vreemdeling achterwege zou blijven. Dit besluit was aangevuld bij brief van 29 juni 2023. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de vreemdeling ongegrond bij een besluit van 20 februari 2024. De rechtbank oordeelde op 3 juni 2024 dat het beroep van de vreemdeling ongegrond was, waarop de vreemdeling in hoger beroep ging.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 2 oktober 2024 uitspraak gedaan. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidt. De rechtbank had terecht en op goede gronden geoordeeld, en de Afdeling nam de motivering van de rechtbank over. Het hogerberoepschrift bevatte geen vragen die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moesten worden, waardoor verdere motivering niet nodig was.
De beslissing van de Afdeling bestuursrechtspraak was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De minister van Asiel en Migratie hoeft geen proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 2 oktober 2024.