202203089/1/V1.
Datum uitspraak: 2 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 april 2022 in zaak nr. 21/2694 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluit van 1 december 2020 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling geen uitstel van vertrek verleend krachtens artikel 64 van de Vw 2000.
Bij besluit van 4 mei 2021 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op het gemaakte bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A. Hanna, advocaat in Rotterdam, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1. De vreemdeling is op [geboortedatum] geboren in Nederland en heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij lijdt aan homozygote sikkelcelziekte, waarvoor hij onder medische behandeling staat bij een kinderarts en een hematoloog, en waarvoor hij medicatie en vaccinaties krijgt. Partijen zijn het erover eens dat bij uitblijven van de benodigde behandeling een medische noodsituatie ontstaat. Volgens het Bureau Medische Advisering (hierna: het BMA) is de benodigde medische zorg in Nigeria voor de vreemdeling beschikbaar. De minister heeft zich verder in het besluit op bezwaar op het standpunt gesteld dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is in Nigeria. De vreemdeling heeft volgens de minister niet met stukken inzichtelijk gemaakt wat de kosten van de medisch noodzakelijke behandeling zijn. Ook heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat hij de zorg niet met behulp van anderen kan betalen.
2. De rechtbank heeft overwogen dat er serieuze twijfel bestaat over de feitelijke toegankelijkheid van de voor de vreemdeling medisch noodzakelijke behandeling, gelet op de kosten van de behandeling voor sikkelcelziekte in Nigeria, de afhankelijkheid van de vreemdeling van zijn moeder en haar precaire financiële situatie, haar uitgangspositie op de arbeidsmarkt als alleenstaande moeder zonder recente werkervaring en het gegeven dat een ziektekostenverzekering in Nigeria is voorbehouden aan een kleine minderheid die in de formele sector werkt. Daarom is het volgens de rechtbank aan de minister om twijfel weg te nemen over de daadwerkelijke toegang tot de medisch noodzakelijke behandeling.
3. In zijn enige grief klaagt de minister over dit oordeel van de rechtbank. Hij betoogt dat het aan de vreemdeling is om aannemelijk te maken dat de voor hem medisch noodzakelijke behandeling niet beschikbaar of toegankelijk is, en dat hij daar niet in is geslaagd. Zo heeft hij geen stukken overgelegd waaruit de daadwerkelijke kosten van de verzorging door derden blijken. Verder heeft hij alleen verwezen naar algemene informatie over de inkomenssituatie in Nigeria en de huidige financiële situatie van zijn moeder in Nederland, en heeft hij niet met stukken onderbouwd dat hij geen beroep kan doen op familieleden voor de bekostiging van de behandeling, aldus de minister.
3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, is het volgens paragraaf 186 van het arrest van het EHRM van 13 december 2016, Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, aan de betrokken vreemdeling om aannemelijk te maken dat hij op grond van zijn slechte gezondheid een reëel risico in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt en dat, indien deze beschikbaar is, de medische zorg in zijn geval niet feitelijk toegankelijk is. Dit hoeft volgens het EHRM geen ‘clear proof’ te zijn. Dit betekent dat de vreemdeling aannemelijk moet maken wat de kosten van de behandeling zijn in Nigeria. Vervolgens is het aan de vreemdeling, als hij stelt dat deze behandeling om financiële of andere redenen voor hem feitelijk niet toegankelijk is, om dat aannemelijk te maken. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744, onder 3.1. 3.2. De minister betoogt terecht dat de vreemdeling met de documenten die hij heeft overgelegd, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de behandeling in Nigeria om financiële redenen niet toegankelijk voor hem is. Hij heeft allereerst niet aannemelijk gemaakt wat bij benadering de kosten van die behandeling zijn. Hij heeft daarover alleen een artikel uit het ‘PanAfrican Medical Journal’ overgelegd, waarin de onderzoekers concluderen dat ouders van kinderen met sikkelcelziekte de zorg grotendeels zelf betalen, dat de kosten van de behandeling in de onderzochte instelling hoog zijn, afhankelijk van de ernst van de aandoening, en dat van de 314 onderzochte huishoudens met een kind met sikkelcelziekte, er slechts 65 aangesloten zijn bij een zorgverzekering. Met deze informatie heeft de vreemdeling weliswaar aannemelijk gemaakt dat de kosten van behandeling van sikkelcelziekte in het algemeen hoog kunnen oplopen, maar daarmee heeft hij niet aannemelijk gemaakt wat in zijn geval, gelet op zijn specifieke medische situatie, bij benadering de kosten zullen zijn. Dat hij een e-mail heeft verstuurd naar het ziekenhuis waar de behandeling volgens het BMA beschikbaar is, maar geen reactie heeft gekregen, is daarvoor ook onvoldoende. Verder staat in het artikel in het ‘PanAfrican Medical Journal’ dat maar een klein percentage van de onderzochte huishoudens was aangesloten bij een ziektekostenverzekering, maar ook dat slechts 45 procent van de huishoudens daartoe bereid was, mede vanwege een gebrek aan bewustwording over ziektekostenverzekeringen. Verder heeft de vreemdeling een e-mail van een ‘Health Advisor’ van Artsen zonder Grenzen overgelegd, die schrijft dat vijf procent van de Nigeriaanse bevolking een zorgverzekering heeft. De minister betoogt terecht dat de vreemdeling met deze informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat het voor hemzelf niet mogelijk is om een ziektekostenverzekering te krijgen in Nigeria. Tot slot betoogt de minister terecht dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen familieleden of instellingen zijn die hem en zijn moeder financieel kunnen ondersteunen voor het bekostigen van de behandeling of een ziektekostenverzekering. De vreemdeling heeft namelijk niet met stukken onderbouwd dat er in Nigeria geen familieleden zijn. Dat de minister er niet zonder meer van uit mag gaan dat familieleden de kosten van de behandeling kunnen en willen betalen, zoals de rechtbank heeft overwogen, volgt de Afdeling niet. Het is namelijk aan de vreemdeling om dat aannemelijk te maken. Daar is hij niet in geslaagd.
3.3. De grief slaagt.
4. Het hoger beroep is gegrond. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken, verklaart de Afdeling het beroep alsnog ongegrond. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, van 25 april 2022 in zaak nr. 21/2694;
III. verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J. Jongeneel, griffier.
w.g. De Poorter
voorzitter
w.g. Jongeneel
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 oktober 2024
999