ECLI:NL:RVS:2024:404
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen beëindiging tijdelijke bescherming vreemdeling op grond van Richtlijn Tijdelijke Bescherming
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin werd bepaald dat het recht op bescherming op 4 september 2023 zou eindigen. Dit besluit was gebaseerd op de Richtlijn 2001/55/EG en het daarop gebaseerde Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382. De rechtbank Den Haag had eerder het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H.A. Limonard, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in een eerdere uitspraak op 17 januari 2024 geoordeeld dat de tijdelijke bescherming van derdelanders die rechtmatig verblijf hadden in Oekraïne, niet door de staatssecretaris kon worden beëindigd op de genoemde datum. Dit oordeel was gebaseerd op de bepalingen van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, die de duur van de bescherming regelt. De Afdeling concludeert dat de grief van de vreemdeling slaagt en dat het hoger beroep gegrond is.
De Raad van State vernietigt de uitspraak van de rechtbank en het besluit van de staatssecretaris. De tijdelijke bescherming eindigt van rechtswege op 4 maart 2024, en het is aan de staatssecretaris om de vreemdeling hierover te informeren. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die op € 2.625,00 worden vastgesteld, geheel toe te rekenen aan beroepsmatige rechtsbijstand.