202400208/1/V1.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 13 december 2023 in zaak nr. NL23.32573 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
De vreemdeling heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen.
Bij uitspraak van 13 december 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. I.N. Schalken, advocaat in Apeldoorn, hoger beroep ingesteld.
Bij besluit van 21 februari 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de aanvraag van de vreemdeling ingewilligd.
De vreemdeling heeft op verzoek van de Afdeling een nader stuk ingediend.
Overwegingen
Hoger beroep
1. Toen de rechtbank uitspraak deed op het beroep van de vreemdeling tegen het niet tijdig nemen van een besluit, had de minister nog geen besluit genomen op zijn aanvraag van 24 september 2022. Dat heeft de minister bij het besluit van 21 februari 2024 alsnog gedaan. Wat de vreemdeling aanvoert, schept geen belang voor het beoordelen van zijn hoger beroep.
2. Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. Op de door de Afdeling in de uitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125, gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak, onder 22 tot en met 25, heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de minister met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd. De minister heeft na meer dan vijftien maanden na indiening van de aanvraag een besluit genomen. Dit betekent dat de minister, ongeacht de rechtmatigheid van de verlenging van de beslistermijn, ook de beslistermijn van vijftien maanden heeft overschreden. De Afdeling ziet daarom aanleiding om de minister in de proceskosten te veroordelen. 3. De minister moet de in verband met het hoger beroep gemaakte proceskosten vergoeden (een punt voor het hogerberoepschrift). Het hoger beroep gaat uitsluitend over het door de minister niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag. De Afdeling past daarom wegingsfactor 0,5 toe.
Besluit 21 februari 2024
4. De minister is in het besluit van 21 februari 2024 geheel aan de aanvraag van de vreemdeling tegemoetgekomen. De vreemdeling heeft laten weten het eens te zijn met dit besluit. Gelet hierop is geen beroep van rechtswege ontstaan, als bedoeld in artikel 6:20, derde lid, in samenhang gelezen met artikel 6:24 van de Awb, waarop de Afdeling nog moet beslissen.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
II. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,50, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Breda, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Van Breda
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
941-1028