ECLI:NL:RVS:2024:4080

Raad van State

Datum uitspraak
9 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
202202584/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing ontheffing benoembaarheidsvereisten voor onderwijs

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 29 maart 2022 zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om ontheffing van de benoembaarheidsvereisten door de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media ongegrond verklaarde. De aanvraag was gedaan omdat [appellant], die in 1991 zijn doctoraal Landbouwtechniek behaalde en van 1993 tot 2018 leraar was op het EduDelta College, niet voldeed aan de benoembaarheidsvereisten voor de vakken economie, natuurkunde en het profielvak Groen. De minister had de aanvraag afgewezen op basis van de argumentatie dat [appellant] niet in een bepaald vak uitmunt door buitengewone bekwaamheid, ondanks zijn jarenlange ervaring en behaalde kwalificaties. De rechtbank bevestigde deze afwijzing, maar in hoger beroep oordeelt de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat de minister de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. De Afdeling concludeert dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met de specifieke situatie van [appellant] en de aard en omvang van zijn werkzaamheden. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het in de rede ligt dat de ontheffing alsnog wordt verleend. Tevens wordt de minister veroordeeld tot schadevergoeding voor overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

202202584/1/A2.
Datum uitspraak: 9 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend in [woonplaats],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland­-West­-Brabant van 29 maart 2022 in zaak nr. 20/8285 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (hierna: de minister), thans: de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de staatssecretaris).
Procesverloop
Bij besluit van 25 februari 2020 heeft de minister de aanvraag van [appellant] om ontheffing te verlenen van de benoembaarheidsvereisten van de vakken economie en natuurkunde en het profielvak Groen, afgewezen.
Bij besluit van 20 juli 2020 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 29 maart 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 september 2024, waar [appellant] en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. F. Hummel-Fekkes, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.       In 1991 heeft [appellant] een doctoraal Landbouwtechniek aan de Landbouwuniversiteit Wageningen behaald. Van 1993 tot en met 2018 was hij leraar op het EduDelta College. Hij gaf daar les in het beroepsonderwijs en volwasseneducatie, thans: middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo) en (onder meer een onderwijskundige voorganger van) het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (hierna: vmbo) in de vakken economie, natuurkunde en het profielvak Groen. Op verzoek van zijn werkgever bij EduDelta heeft hij, in aanvulling op zijn doctoraal Landbouwtechniek, in 1995 een pedagogisch-didactisch diploma van de pedagogisch technische hogeschool Nederland behaald om als eerstegraadsdocent met brede bevoegdheid les te kunnen geven.
2.       In 2018 is EduDelta overgenomen door Pontes Scholengroep, waar [appellant] sindsdien les gaf. Na twee maanden bleek echter dat hij, ondanks de behaalde kwalificaties, niet bevoegd was om les te geven in het vmbo. [appellant] heeft vervolgens een aanvraag ingediend bij de minister om aan hem een ontheffing op grond van artikel 33, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs (hierna: Wvo) te verlenen, zodat hij in de onderbouw van het voortgezet onderwijs in zijn vakken les zou kunnen blijven geven.
3.       Per 1 december 2019 is [appellant] niet meer werkzaam bij de Pontes Scholengroep, maar werkt hij bij de Christelijke Scholengemeenschap Walcheren. In 2021 heeft hij een lerarenopleiding economie afgerond aan de Hogeschool Rotterdam. Daarna heeft hij nog een lerarenopleiding gevolgd op grond waarvan hij bevoegd is om les te geven in het profielvak Groen.
Besluitvorming
4.       In zijn besluiten van 25 februari 2020 en 20 juli 2020 heeft de minister erop gewezen dat een ontheffing op grond van artikel 33, tweede lid, van de Wvo, kan worden verleend als (1) sprake is van een bijzonder geval en (2) de leraar uitmunt door buitengewone bekwaamheid. De minister heeft te kennen gegeven dat hij slechts met grote terughoudendheid toepassing geeft aan de bepaling. Ruime toepassing zou namelijk onbillijk zijn voor leraren die wel het vereiste diploma hebben behaald. Hij past de bepaling alleen toe in uitzonderingsgevallen waar het onverkort toepassen van de wet onbillijk is. De minister heeft vervolgens geconcludeerd dat weliswaar sprake is van een bijzonder geval, maar dat [appellant] niet in een bepaald vak of onderdeel van een vak uitmunt door buitengewone bekwaamheid. Het uitmunten door buitengewone bekwaamheid valt buiten het kader van wat van een goede docent mag worden verwacht. Activiteiten die gerekend kunnen worden tot het ‘gewoon’ goed functioneren van een docent zijn dus niet genoeg.
5.       Het door [appellant] behaalde doctoraal Landbouwtechniek, waarvoor hij vakken heeft afgerond in de richting van landbouwtechniek en agrarische bedrijfseconomie en twee scripties heeft geschreven, betekent volgens de minister niet dat daarmee sprake is van buitengewone bekwaamheid, zoals bedoeld in de Beleidsregel ontheffing benoembaarheidsvereisten en bekwaamheidserkenning vo (hierna: de Beleidsregel). Volgens de Beleidsregel moet deze opleiding namelijk (summa) cum laude zijn afgerond. Dat [appellant] sinds 1993 les geeft aan vmbo-leerlingen levert volgens de minister ook geen buitengewone bekwaamheid op. Zijn andere werkzaamheden, waaronder het ontwikkelen van eigen lesstof en leesmethodes, zijn functie van toetsdeskundige bij CITO en zijn opgerichte mini-akkerbouwbedrijf, vallen allen binnen het kader van het goed functioneren van een docent. De minister heeft om die redenen de aanvraag afgewezen.
Uitspraak van de rechtbank
6.       De rechtbank heeft onder meer de volgende overwegingen ten grondslag gelegd aan haar oordeel dat het beroep van [appellant] tegen het besluit van 20 juli 2020 van de minister ongegrond is.
Bijzonder geval
7.       In het besluit van 20 juli 2020 heeft de minister aangenomen dat bij [appellant] in zoverre sprake is van een bijzonder geval dat hij niet in staat is alsnog een lerarenopleiding te volgen. De minister heeft daarbij in aanmerking genomen dat drie van zijn kinderen bijzondere zorg nodig hebben. Die zorg vergt veel van [appellant]. Als gevolg daarvan kan hij niet ver van huis zijn en heeft hij er veel moeite mee zich te concentreren op een langdurige studie. Omdat het besluit van de minister voorligt voor toetsing, neemt de rechtbank dit als uitgangspunt en is zij niet toegekomen aan de stelling van de minister dat nu geen sprake meer zou zijn van een bijzonder geval.
Uitmunten door buitengewone bekwaamheid
8.       Volgens de rechtbank heeft de minister aan de afwijzing van de aanvraag alleen ten grondslag gelegd, dat hoewel [appellant] veel activiteiten heeft ontplooid, inzet heeft getoond en een enorme drive heeft om betrokken te blijven in het arbeidsproces, onvoldoende is gebleken dat sprake is van uitmunten door bijzondere bekwaamheid. In de Beleidsregel staan voorbeelden waarmee een betrokkene kan aantonen dat daarvan sprake is. Eén van de voorbeelden is het beschikken over een pedagogisch-didactisch getuigschrift (mbo) voor zover het een vak betreft dat ook in het voortgezet onderwijs wordt verzorgd. [appellant] heeft gewezen op het getuigschrift hoger beroepsonderwijs van 1 juli 1995 van de pedagogisch technische hogeschool Nederland. Volgens de minister is dat geen getuigschrift als bedoeld in de Beleidsregel. Bij het getuigschrift van [appellant] is een overzicht van vakgebieden gevoegd waar het examen betrekking op had. Het betreft de vakgebieden onderwijsoriëntatie, practicum interactieve vaardigheden, algemene didactiek, psychologie, mediakunde, pedagogiek, vakdidactiek en schoolpracticum. Dit getuigschrift ziet echter niet op vakken die in het voortgezet onderwijs worden verzorgd en waar de aanvraag betrekking op heeft. De minister heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat [appellant] met dit getuigschrift niet heeft aangetoond dat sprake is van uitmunten in bijzondere bekwaamheid.
9.       [appellant] heeft verder gewezen op zijn behaalde doctoraal en het gegeven dat hij sinds 1993 les geeft op het vmbo in de vakken economie, natuurkunde en het profielvak Groen. Hij heeft lesstof en lesmethode ontwikkeld. Hij is als lid van de constructie-groep betrokken bij het maken van landelijke examens voor het Centraal Instituut voor Toetsontwikkeling (hierna: CITO) voor het vak Plantenteelt en heeft opgetreden als assessor voor de beoordeling van profielexamens Groen voor CITO. Verder heeft hij voor het vak economie ondernemersklassen opgezet en heeft hij gewerkt als coördinator internationaliseren bij EduDelta.
10.     Naar het oordeel van de rechtbank mag de minister de lat om aan te nemen dat sprake is van buitengewone bekwaamheid hoog leggen. Met de minister is de rechtbank van oordeel dat uit de omschrijving van [appellant] van zijn werkzaamheden volgt dat hij veel activiteiten heeft ontplooid en een grote inzet heeft getoond, maar dat onvoldoende is gebleken van uitmunten in buitengewone bekwaamheid in de vakken economie, natuurkunde en het profielvak Groen, waarvoor hij de ontheffing heeft aangevraagd. Verder ontsloegen de rol van EduDelta en de Pontes scholengemeenschap in de ontstane situatie [appellant] niet van de verplichting om zich er zelf van te vergewissen dat zijn lesbevoegdheid ontoereikend was. Daar komt bij dat [appellant] werkt op de Christelijke Scholengemeenschap Walcheren en dat hij inmiddels een opleiding heeft gevolgd waardoor hij nu wel beschikt over lesbevoegdheid voor het vak economie. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister terecht de aanvraag van [appellant] afgewezen.
Hoger beroep
Buitengewone bekwaamheid
11.     [appellant] voert aan dat de rechtbank de gevolgen van de bevoegdheidsverschillen tussen onderwijsvormen en de overname door de Pontes scholengemeenschap, waarbij volgens hem fouten zijn gemaakt, niet heeft onderkend. Hij is hierdoor tussen wal en schip beland. [appellant] wist niet dat zijn bevoegdheden niet in orde waren en is te goeder trouw. Hij heeft op verzoek van EduDelta een pedagogische-didactische studie afgerond en was op grond daarvan bevoegd om les te geven. In het verleden heeft de Inspectie van het Onderwijs zijn lessen geobserveerd en hierover heeft hij destijds geen opmerkingen gehad. Hij betoogt verder dat de lijst van voorbeelden in de Beleidsregel niet limitatief is en er dus meer ruimte is om hem de gevraagde ontheffing te verlenen.
11.1.  Niet in geschil is dat [appellant] voldoet aan de eis van een bijzonder geval als bedoeld in de Beleidsregel.
11.2.  Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de minister slechts met grote terughoudendheid toepassing mag geven aan het verlenen van de ontheffing. Zoals de minister voorop heeft gesteld is het uitgangspunt immers dat een leraar een specifieke lerarenopleiding moet hebben gevolgd om bevoegd les te kunnen geven. Ruime toepassing van artikel 33, tweede lid, van de Wvo zou bovendien onbillijk zijn voor leraren die wel de specifieke lerarenopleiding hebben gevolgd. Niettemin wijst de Afdeling erop dat vaststaat dat de situatie van [appellant] uitzonderlijk is en niet zonder meer op een lijn kan worden gesteld met de reguliere situatie waarin om ontheffing wordt gevraagd.
11.3.  Ter zitting van de Afdeling is met partijen de doelstelling van de Beleidsregel om de kwaliteit van leraren en het onderwijs te borgen, besproken. De Afdeling begrijpt dat ook op die voet de minister terughoudend is om een aanvraag om ontheffing in te willigen. De Afdeling is echter van oordeel dat de minister zijn beoordeling van de buitengewone bekwaamheid te veel heeft gebaseerd op de niet-limitatieve lijst van voorbeelden van de Beleidsregel en daarbij onvoldoende oog heeft gehad voor de hier voorliggende specifieke situatie, bestaande uit de aard, omvang en duur van de werkzaamheden mede in het licht van de door [appellant] behaalde  kwalificaties. Zij overweegt daartoe als volgt.
11.4.  [appellant] heeft een doctoraal van de studierichting Landbouwtechniek aan de Landbouwuniversiteit Wageningen behaald. Op verzoek van zijn toenmalige werkgever, het bevoegd gezag van EduDelta, heeft hij daarnaast een pedagogisch-didactisch getuigschrift aan de pedagogisch technische hogeschool Nederland behaald, met als uitdrukkelijk doel om les te kunnen geven in vakken van het beroepsonderwijs en volwasseneducatie, thans: mbo en (onder meer een onderwijskundige voorganger van) het vmbo. Op grond daarvan heeft [appellant] vanaf 1993 tot en met 2019, dus meer dan 25 jaar, les gegeven in vakken in het mbo en vmbo, waaronder de vakken waarvoor hij de ontheffing heeft aangevraagd. [appellant] heeft meerdere positieve beoordelingen van zijn toenmalige werkgever, het bevoegd gezag van EduDelta, overgelegd, een positief getuigschrift over zijn bekwaamheden als docent van de locatiedirecteur van de Scholengroep Pontes en een verklaring van zijn huidige werkgever bij de Christelijke Scholengemeenschap Walcheren. Verder heeft hij een eigen lesmethode Plantkunde ontwikkeld en gepubliceerd, heeft hij tien jaar bij CITO als toetsdeskundige gewerkt en heeft hij mede landelijke examens ontwikkeld. Tenslotte heeft [appellant] voor het vak economie ondernemersklassen opgezet en heeft hij gewerkt als coördinator internationaliseren bij EduDelta.
11.5.  De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister deze som van werkzaamheden en kwalificaties ten onrechte niet in onderlinge samenhang heeft beoordeeld en daaraan niet het juiste gewicht heeft toegekend in zijn afweging om tot een afwijzing van de aangevraagde ontheffing te komen.  De minister kon gezien de aard, omvang en duur daarvan niet volstaan met de opmerking dat die mogen worden verwacht van elke goede docent. De minister heeft zich dan ook redelijkerwijs niet op het standpunt kunnen stellen dat in het geval van [appellant] geen sprake is van buitengewone bekwaamheid. De minister heeft de aanvraag om een ontheffing van [appellant] waarmee hij in de onderbouw van het voortgezet onderwijs les zou mogen geven daarom ten onrechte afgewezen.
11.6.  Het betoog slaagt.
Overschrijding redelijke termijn
12.     Ter zitting van de Afdeling heeft [appellant] aangevoerd dat hij de procedure als zeer onredelijk heeft ervaren en dat de procedure te lang heeft geduurd. De Afdeling vat dit betoog op als een verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
12.1.  Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, zie onder meer de uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, is in zaken met een bezwaarschriftprocedure en twee rechterlijke instanties in beginsel een totale lengte van de procedure tot en met vier jaar redelijk. De redelijke termijn vangt in beginsel aan op het moment van ontvangst van het bezwaarschrift. Daarbij wordt uitgegaan van een vergoeding van € 500,00 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij de overschrijding naar boven wordt afgerond.
12.2.  Sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op 16 maart 2020 door de minister tot de uitspraak van vandaag zijn meer dan vier jaar en zes maanden verstreken. Dit betekent dat de redelijke termijn is overschreden met meer dan een halfjaar. [appellant] komt daarom in aanmerking voor een schadevergoeding ten bedrage van € 1.000,00.
12.3.  Volgens vaste rechtspraak is een termijn van een halfjaar voor de bestuurlijke fase redelijk. Deze termijn is niet overschreden. Voor beroep in eerste aanleg is een termijn van anderhalf jaar redelijk. Het beroepschrift van [appellant] is door de rechtbank ontvangen op 28 augustus 2020 en zij heeft op 29 maart 2022 uitspraak gedaan, dus 19 maanden later. Dat betekent dat 1 maand van de overschrijding is toe te rekenen aan de rechtbank en de resterende periode van overschrijding aan de Afdeling. De Afdeling zal overeenkomstig die verhouding de minister van Justitie en Veiligheid en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties veroordelen in de schadevergoeding.
Conclusie
13.     Het hoger beroep is gegrond en de uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 29 maart 2022 gegrond verklaren. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De staatsecretaris moet een nieuw besluit op bezwaar nemen met inachtneming van hetgeen onder 11-11.6 is overwogen. Het ligt in de rede dat de staatssecretaris alsnog de door [appellant] gevraagde ontheffing verleent. De Afdeling zal een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit.
14.     De Afdeling ziet aanleiding om met het oog op een efficiënte afdoening van het geschil te bepalen dat tegen het nieuw te nemen besluit alleen bij haar beroep kan worden ingesteld.
15.     De staatssecretaris moet de proceskosten vergoeden.
16.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 29 maart 2022, zaaknr. 20/8285;
III.      verklaart het beroep gegrond;
IV.     vernietigt het besluit van de minister van 20 juli 2020, kenmerk D-OBB01/O04413140 8950-65108-0-02;
V.      draagt de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op om binnen zes weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van hetgeen daarin is overwogen een nieuw besluit op bezwaar te nemen en dit op wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken;
VI.     bepaalt dat tegen het te nemen nieuwe besluit alleen bij de Afdeling beroep kan worden ingesteld;
VII.     veroordeelt de minister van Justitie en Veiligheid om aan [appellant] een vergoeding voor immateriële schade van € 166,67 (€ 1000,00/6) vanwege overschrijding van de redelijke termijn te betalen;
VIII.    veroordeelt de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties om aan [appellant] een vergoeding voor immateriële schade van € 833,33 (€ 1000,00 - €166,67) vanwege overschrijding van de redelijke termijn te betalen;
IX.     gelast dat de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap de reiskosten van [appellant] ten bedrage van € 74,48 vergoedt;
X.      gelast dat de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het door [appellant] betaalde griffierecht bij de rechtbank (€ 48,00) en bij de Afdeling (€ 274,00) in totaal ten bedrage van € 322,00 vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. G.O. van Veldhuizen, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.
w.g. Den Ouden
voorzitter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2024
284-1100
Bijlage - Wettelijk kader
Wet op het voortgezet onderwijs
[Geldend van 17-7-2020 t/m 31-7-2020]
Artikel 33
1. Leraren worden door het bevoegd gezag benoemd dan wel tewerkgesteld zonder benoeming. Om tot leraar te kunnen worden benoemd of tewerkgesteld zonder benoeming dient de betrokkene:
a. in het bezit te zijn van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan 6 maanden,
b. in het bezit te zijn van:
1°. een getuigschrift, afgegeven krachtens de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek, waaruit blijkt dat is voldaan aan de bekwaamheidseisen die zijn vastgesteld krachtens artikel 36, eerste lid, of
2°. een erkenning van beroepskwalificaties als bedoeld in artikel 5 van de Algemene wet erkenning EU-beroepskwalificaties, verleend ten aanzien van het onderwijs dat betrokkene zal geven, of
3°. een geschiktheidsverklaring als bedoeld in artikel 118k, en
c. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs te zijn uitgesloten.
De eerste en tweede volzin zijn niet van toepassing op benoeming of tewerkstelling van leraren voor het verzorgen van een vak of ander programmaonderdeel dat door het bevoegd gezag is vastgesteld, uitgezonderd godsdienstonderwijs en levensbeschouwelijk vormingsonderwijs.
[…]
2. In bijzondere gevallen kan Onze Minister besluiten aan personen, die in een bepaald vak of onderdeel van een vak door buitengewone bekwaamheid uitmunten, ten aanzien van dit vak of dit onderdeel ontheffing te verlenen van de in het eerste lid onder b gestelde eisen.
[…]
Beleidsregel ontheffing benoembaarheidsvereisten en bekwaamheidserkenning vo
[Geldend van 21-2-2019 t/m 31-7-2022]
[…]
De beleidsregel heeft betrekking op de manier waarop de minister gebruikmaakt van zijn bevoegdheid om:
1) op grond van artikel 33, tweede lid, van de wet of op grond van artikel 80, vijfde lid, van de WVO BES een betrokkene in bijzondere gevallen ontheffing te verlenen van de benoembaarheidsvereisten van een bepaald vak of onderdeel van dat vak uit datzelfde artikel, omdat betrokkene door een buitengewone bekwaamheid in dat vak uitmunt (verder: ontheffing); en
[…]
Er zijn twee soorten aanvragen mogelijk:
a) een gesloten aanvraag voor één van de vooraf beschreven combinaties van bijzondere gevallen en buitengewone bekwaamheid (leidend tot een ontheffing) of één van de vooraf beschreven invullingen van bekwaamheid bij het ontbreken van een lerarenopleiding (leidend tot een bekwaamheidserkenning). De reeds beschreven combinaties van bijzondere gevallen en buitengewone bekwaamheid, leidend tot een ontheffing, staan in bijlage I. De reeds beschreven invullingen van bekwaamheid leidend tot een bekwaamheidserkenning staan in bijlage II. De aanvrager voegt daarbij de onder het kopje ‘indieningsvoorwaarden’ in deze beleidsregel genoemde onderdelen toe.
b) een open aanvraag waarbij betrokkene zelf onderbouwt dat er sprake is van een combinatie van een bijzonder geval en uitmuntendheid in buitengewone bekwaamheid. Of een open aanvraag voor een algemeen gebruikelijk vak waarvoor een lerarenopleiding ontbreekt en welke ook niet opgenomen is in de conversietabel. De aanvrager voegt daarbij de onder het kopje ‘indieningsvoorwaarden’ in deze beleidsregel genoemde onderdelen toe.
[…]
Beoordelingscriteria open aanvraag: toepassen ontheffing (artikel 33, tweede lid, van de wet of artikel 80, vijfde lid, van de WVO BES)
Bij het beoordelen van open aanvragen voor ontheffing spelen twee elementen een rol:
-al of niet sprake van een bijzonder geval;
-al of niet sprake van uitmunten in buitengewone bekwaamheid.
Om in aanmerking te komen voor een ontheffing is vereist dat er zowel sprake is van een bijzonder geval als van uitmunten in buitengewone bekwaamheid. Het bijzondere geval en het uitmunten in buitengewone bekwaamheid kunnen gezamenlijk tot het oordeel leiden dat de leraar een ontheffing van de benoembaarheidsvereisten wordt verleend voor het vak waarvoor de aanvraag wordt gedaan. De inspectie zal hierbij steekproefsgewijs en indien er concrete aanwijzingen zijn advies geven aan DUO over de pedagogisch-didactische bekwaamheid van betrokkene.
Onderstaande betreft geen limitatieve opsomming van bijzondere gevallen en buitengewone bekwaamheden. Bij open aanvragen mogen ook andere omstandigheden worden aangevoerd die door de minister worden beoordeeld.
1. Bijzondere gevallen
Om in aanmerking te kunnen komen voor ontheffing, moet er sprake zijn van bijzondere gevallen. In de beleidslijn van de minister kunnen bijzondere gevallen zowel betrekking hebben op de persoon als meer externe omstandigheden. Dit betekent dat de betrokkene verhinderd wordt te voldoen aan de benoembaarheidsvereisten met het afronden van de lerarenopleiding behorend bij het vak. Bijzondere gevallen zijn altijd afhankelijk van de individuele situatie van betrokkene.
Dit kunnen bijzondere gevallen zijn zoals:
−betrokkene uitsluitend lesgeeft in een specifiek deel van het eerste- of tweedegraadsgebied, bijvoorbeeld alleen in het praktijkonderwijs of een deel van het vmbo;
−betrokkene uitsluitend taalonderwijs geeft aan een geassocieerde Europese school. Voor aanvragen met betrekking tot taalonderwijs aan de geassocieerde Europese scholen vindt te allen tijde een beoordeling van de pedagogisch-didactische bekwaamheid van betrokkene door de inspectie plaats;
−betrokkene een diploma heeft dat niet eenduidig vermeldt tot welke vakken de bevoegdheid zich uitstrekt, mits het verband tussen het diploma en het betreffende vak wel duidelijk is vast te stellen en de conversietabel geen uitkomst biedt;
−betrokkene reeds een bevoegdheid heeft en daarnaast een beperkt aantal uur, maar meer dan gemiddeld vier uur per week, lesgeeft in een ander vak, waarin volgens de meeste recente rapportage Integrale Personeelstelling Onderwijs, jaarlijks gepubliceerd op Rijksoverheid.nl, bovengemiddeld veel onbevoegd wordt lesgegeven. En het aanbod van de lerarenopleiding voorziet niet in een mogelijkheid waarmee de betreffende leraar binnen 2 jaar zijn bevoegdheid voor het vak kan halen;
−de reisafstand tot de dichtstbijzijnde lerarenopleiding meer dan twee uur bedraagt met het openbaar vervoer, de lerarenopleiding heeft laten weten dat er geen onderwijs op afstand mogelijk is en betrokkene kan onderbouwen dat deze tijdsinvestering niet van hem gevergd kan worden, gelet op zijn gezinssituatie of fysieke gesteldheid;
−betrokkene objectief kan aantonen dat er sprake is van persoonlijke omstandigheden, waardoor betrokkene niet in staat is een lerarenopleiding af te ronden. De omstandigheden belemmeren echter het lesgeven zelf niet;
−de tijd die met het volgen van de lerarenopleiding gemoeid is, langer is dan de tijd dat betrokkene na diens afstuderen nog werkzaam zal zijn in het onderwijs, uitgaande van de wettelijke pensioendatum.
2. Buitengewone bekwaamheid van de leraar
Artikel 33, tweede lid van de wet of artikel 80, vijfde lid van de WVO BES vereisen dat de leraar voor wie ontheffing wordt aangevraagd beschikt over een buitengewone bekwaamheid voor het betreffende vak.
Betrokkene kan gemotiveerd aantonen dat er sprake is van uitmunten in buitengewone bekwaamheid als hij zijn bekwaamheid heeft opgedaan door activiteiten zoals:
−het hebben afgerond van een proefschrift dat relevant is voor het vak waarin betrokkene lesgeeft;
−het hebben geleverd van een excellente prestatie op het eigen vakgebied;
−het hebben afgerond van een relevant excellentietraject in combinatie met een afgeronde relevante opleiding op hetzelfde of hoger niveau;
−het beschikken over een pedagogisch-didactisch getuigschrift (mbo) voor zover het een vak betreft dat eveneens in het voortgezet onderwijs wordt verzorgd;
−het eerste of tweede auteur zijn van een lesboek voor het betreffende vak in combinatie met een afgeronde relevante opleiding op hetzelfde of hoger niveau;
−het hebben van ten minste 3 jaar ervaring buiten het voortgezet onderwijs met het opleiden of begeleiden van anderen in een voor de aanvraag relevant vak;
−het hebben afgerond van een andere relevante opleiding op hetzelfde of een hoger niveau (summa) cum laude;
−het hebben afgerond van een lerarenopleiding met een zeer grote relevantie voor het te geven vak, welke niet is vermeld in de conversietabel.
Bij de open aanvraag geldt dat het aangegeven bijzondere geval en de aangegeven buitengewone bekwaamheid in samenhang worden bekeken. Beide zijn voorwaarden om in aanmerking te komen voor de ontheffing. De inspectie zal hierbij steekproefsgewijs en indien er concrete aanwijzingen zijn advies geven aan DUO over de pedagogisch-didactische bekwaamheid van betrokkene. Voor aanvragen met betrekking tot taalonderwijs aan de geassocieerde Europese scholen vindt te allen tijde een beoordeling van de pedagogisch-didactische bekwaamheid van betrokkene door de inspectie plaats.