ECLI:NL:RVS:2024:4107

Raad van State

Datum uitspraak
11 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
202405859/2/V2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitstel van vertrek

Op 11 oktober 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in een vreemdelingenzaak. De zaak betreft aanvragen van vreemdelingen om uitstel van vertrek, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn afgewezen. De vreemdelingen hadden bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de staatssecretaris verklaarde deze bezwaren ongegrond. De rechtbank Den Haag heeft op 22 augustus 2024 in een eerdere uitspraak het beroep van vreemdeling 2 tegen een van de besluiten ongegrond verklaard, terwijl het beroep van vreemdeling 1 gegrond werd verklaard, wat leidde tot vernietiging van het besluit en de verplichting voor de minister om een nieuw besluit te nemen.

Tegen deze uitspraak heeft de minister van Asiel en Migratie hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft echter vastgesteld dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening, waardoor het verzoek werd afgewezen. De minister is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdelingen, die in totaal € 875,00 bedragen, te wijten aan beroepsmatige rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar gedaan op 11 oktober 2024.

Uitspraak

202405859/2/V2.
Datum uitspraak: 11 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht), met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van die wet, hangende het hoger beroep van:
de minister van Asiel en Migratie,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 22 augustus 2024 in zaken nrs. NL22.18855 en NL24.3845 in het geding tussen:
[vreemdeling 1] en [vreemdeling 2]
en
de minister.
Procesverloop
Bij besluiten van 6 januari 2022 en 14 april 2022 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aanvragen van de vreemdelingen om hun krachtens artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen, afgewezen.
Bij besluiten van 20 september 2022 en 1 februari 2024 heeft de staatssecretaris de daartegen door de vreemdelingen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 augustus 2024 heeft de rechtbank het door vreemdeling 2 ingestelde beroep tegen het besluit van 20 september 2022 ongegrond verklaard, het door vreemdeling 1 ingestelde beroep tegen het besluit van 1 februari 2024 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de minister een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdelingen hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De minister verzoekt de voorzieningenrechter de voorlopige voorziening te treffen dat hij de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist.
2.       De voorzieningenrechter stelt vast dat uit het verzoek van de minister geen spoedeisend belang blijkt voor het treffen van een voorlopige voorziening.
3.       Het verzoek wordt afgewezen. De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        wijst het verzoek af;
II.       veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdelingen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.
w.g. De Poorter
voorzieningenrechter
w.g. Lodeweges
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2024
625