ECLI:NL:RVS:2024:415

Raad van State

Datum uitspraak
1 februari 2024
Publicatiedatum
1 februari 2024
Zaaknummer
202400017/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • E. Steendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag over de bewaring van een vreemdeling

Op 1 februari 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2023. De vreemdeling was op 5 december 2023 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank had het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

In de overwegingen van de Raad van State werd vastgesteld dat de eerste grief van de vreemdeling niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank leidde, omdat de rechtbank op goede gronden tot haar oordeel was gekomen. De tweede grief, waarin de vreemdeling klaagde dat de rechtbank ten onrechte geen proceskosten had toegewezen, werd echter gegrond verklaard. De Raad van State oordeelde dat de rechtbank de maximumduur van de ophouding had overschreden en dat dit aanleiding had moeten geven om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten.

De Raad van State vernietigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze de staatssecretaris niet had veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling. De staatssecretaris werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die in totaal € 2625,00 bedroegen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd voor het overige bevestigd.

Uitspraak

202400017/1/V3.
Datum uitspraak: 1 februari 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2023 in zaak nr. NL23.38435 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 5 december 2023 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 22 december 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1.       Wat de vreemdeling in de eerste grief heeft aangevoerd, leidt niet  tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De Afdeling neemt de motivering onder 1.2 van de uitspraak van de rechtbank over.
1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
2.       De vreemdeling klaagt in zijn tweede grief terecht dat de rechtbank in haar oordeel, dat de ophouding de maximumduur van zes uur met 46 minuten heeft overschreden, ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De Afdeling verwijst ter vergelijking naar haar uitspraak van 3 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1498, onder 2.2. Deze grief slaagt.
3.       De Afdeling ziet ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, voor zover de rechtbank de staatssecretaris daarin niet heeft veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van het beroep van de vreemdeling. De uitspraak wordt voor het overige bevestigd. De staatssecretaris moet de proceskosten die de rechtbank in beroep ten onrechte niet heeft toegekend en de proceskosten voor het hoger beroep vergoeden.
4.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 22 december 2023 in zaak nr. NL23.38435, voor zover de rechtbank de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet heeft veroordeeld tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten;
III.      bevestigt de uitspraak voor het overige;
IV.     veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 2625,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.W.A. Weber, griffier.
w.g. Steendijk
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Weber
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 februari 2024
846-1058