ECLI:NL:RVS:2024:4310
Raad van State
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing uitstel van vertrek vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Op 25 oktober 2024 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van een vreemdeling tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De vreemdeling had een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 20 april 2022 was afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 4 november 2022 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank op 6 april 2023 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. N.B. Swart, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. In het hoger beroep heeft de Afdeling bestuursrechtspraak de motivering van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het hoger beroep niet leidt tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had terecht geoordeeld en de Afdeling oordeelde dat er geen vragen waren die in het belang van de rechtseenheid, rechtsontwikkeling of rechtsbescherming beantwoord moesten worden.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en de minister van Asiel en Migratie werd niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 oktober 2024, waarbij mr. J.H. van Breda als lid van de enkelvoudige kamer en mr. A.K. de Keizer als griffier aanwezig waren.