202307505/1/V3.
Datum uitspraak: 28 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 november 2023 in zaak nr. NL23.32435 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 11 oktober 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, afgewezen.
Bij uitspraak van 30 november 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. H. Drenth, advocaat in Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hij had gedurende de beroepsprocedure bij de rechtbank contact met zijn gemachtigde. Volgens de vreemdeling heeft de rechtbank dan ook ten onrechte overwogen dat hij geen belang meer heeft bij zijn beroep.
1.1. Deze grief slaagt. De gemachtigde van de vreemdeling heeft na de MOB-melding in beroep contact met hem onderhouden. Dat de vreemdeling een asielaanvraag in Zweden heeft ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. Dat neemt namelijk het belang van de vreemdeling bij de huidige procedure niet weg, omdat hij, in geval van vernietiging van het besluit op zijn Nederlandse asielaanvraag, alsnog de in Nederland verzochte verblijfsvergunning asiel kan krijgen. Verder blijken uit het dossier geen concrete aanknopingspunten dat de vreemdeling niet langer een asielvergunning in Nederland wil, zodat er ook geen andere gronden zijn om te concluderen dat hij geen prijs meer stelt op bescherming in Nederland. Zie de uitspraken van de Afdeling van 1 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2662, en van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4049. 1.2. De rechtbank heeft daarom ten onrechte het beroep van de vreemdeling niet-ontvankelijk verklaard.
2. Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Omdat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk heeft behandeld, wijst de Afdeling de zaak naar de rechtbank terug om door haar te worden behandeld, waarbij zij het oordeel van de Afdeling in deze uitspraak in acht neemt (artikel 8:115, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb). De minister moet de proceskosten vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 30 november 2023 in zaak nr. NL23.32435;
III. wijst de zaak naar de rechtbank terug;
IV. veroordeelt de minister van Asiel en Migratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 875,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2024
347